ECLI:NL:RVS:2006:AZ1259

Raad van State

Datum uitspraak
25 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604686/1 en 200604686/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor fietsenstalling en toegangshek bij hostel in Utrecht

In deze zaak heeft de Raad van State op 25 oktober 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van de Stichting het Utrechts Monumentenfonds tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. Het college had op 30 november 2005 een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een fietsenstalling en toegangshek bij een hostel op het perceel Wittevrouwensingel 88 te Utrecht. De Stichting het Utrechts Monumentenfonds, appellante in deze zaak, heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en is in hoger beroep gegaan na een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op 24 mei 2006, die het beroep ongegrond verklaarde.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 12 oktober 2006, waarbij de appellante en het college vertegenwoordigd waren. De Voorzitter heeft overwogen dat nader onderzoek niet nodig was en dat de hoofdzaak direct kon worden beoordeeld. De appellante betoogde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat het college het advies van de Commissie Welstand & Monumenten niet nader hoefde te motiveren. De Raad van State oordeelde echter dat het college niet gehouden was om zijn oordeel over de welstand bij het besluit van 9 maart 2006 van een nadere motivering te voorzien, aangezien het bestemmingsplan de bouw van een fietsenstalling toestond.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de aangevallen uitspraak. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van bouwvergunningen, maar bevestigt ook dat de welstandstoets zich moet voegen naar de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.

Uitspraak

200604686/1 en 200604686/2.
Datum uitspraak: 25 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
de Stichting het Utrechts Monumentenfonds, gevestigd te Utrecht,
appellante,
tegen de uitspraak in de zaken nos. SBR 06/1741 en SBR 06/1742 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 24 mei 2006 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) aan de GG&GD Utrecht bouwvergunning verleend voor het bouwen van een fietsenstalling en toegangshek bij een hostel op het perceel Wittevrouwensingel 88 te Utrecht, kadastraal bekend gemeente Abstede, sectie B, nummer(s) 06700.
Bij besluit van 9 maart 2006 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2006, verzonden op 31 mei 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 25 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 22 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van antwoord gediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Oosterwegel, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2.    Het bouwplan ziet op het oprichten van een fietsenstalling en een toegangshek bij een hostel dat wordt beheerd door de GG&GD. Het betoog van appellante is beperkt tot de bouw van de fietsenstalling.
2.3.    Appellante betoogt tevergeefs dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het positieve, maar, behoudens de vermelding van het beleidsniveau "open", niet nader gemotiveerde advies van de Commissie Welstand & Monumenten van de gemeente Utrecht van 29 november 2005 aan zijn besluit de bouwvergunning te verlenen ten grondslag heeft kunnen leggen.
Anders dan appellante meent kan uit de in de Welstandsnota opgenomen sneltoetscriteria niet worden afgeleid dat het gebruik van golfplaten voor het dak van de fietsenstalling niet is toegestaan, zodat niet kan worden staande gehouden dat het welstandsadvies op dat punt in strijd is met de Welstandsnota. Het betoog van appellante is verder gericht tegen het oprichten van de fietsenstalling ter plaatse. In dit verband heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat de welstandstoets zich dient te voegen naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt en niet mag leiden tot een belemmering van de verwezenlijking van die mogelijkheden, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen bijvoorbeeld in de uitspraak van 21 april 2004 in zaak no.
200306789/1. Nu niet in geschil is dat het bestemmingsplan ter plaatse een fietsenstalling toelaat en het bezwaarschrift van appellante en de brief van 28 april 2005, waar appellante in haar bezwaarschrift naar heeft verwezen, geen specifieke bezwaren ten aanzien van de welstand bevat, is de Afdeling met de voorzieningenrechter van oordeel dat het college niet gehouden was om zijn oordeel over de welstand bij het besluit van 9 maart 2006 van een nadere motivering te voorzien.
2.4.    Uit het dwingend bepaalde in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet volgt dat een reguliere bouwvergunning dient te worden geweigerd indien zich een of meer van de in dat artikel omschreven weigeringsgronden voordoen, doch dat de vergunning moet worden verleend indien zulk een weigeringsgrond ontbreekt. Daarbij wordt aan onderzoek en afweging van de bij de bouwvergunning betrokken belangen niet toegekomen. Nu geen van de bedoelde weigeringsgronden zich voordoet, faalt reeds daarom het betoog van appellante dat het besluit van het college van 9 maart 2006 in verband met de betoogde mogelijkheid van een alternatieve locatie voor de fietsenstalling geen blijk geeft van een zorgvuldige voorbereiding en afweging van belangen.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Duursma
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2006
378