ECLI:NL:RVS:2006:AZ1721

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606738/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • G.K. Klap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met bodemverontreiniging tracé N57 Walcheren

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 oktober 2006 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door een inwoner van Walcheren tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Zeeland, dat op 27 juli 2006 was genomen in het kader van de vaststelling van het tracé van de N57. Dit besluit hield in dat de ernst van verschillende gevallen van bodemverontreiniging was vastgesteld en dat er saneringsplannen waren goedgekeurd.

De verzoeker stelde dat hij een rechtstreeks belang had bij het besluit, maar de Voorzitter oordeelde dat de woning van de verzoeker meer dan 500 meter verwijderd was van de dichtstbijzijnde verontreiniging en dat hij geen eigenaar of rechthebbende was van de verontreinigde percelen. Hierdoor kon hij niet als belanghebbende worden aangemerkt volgens de definitie in de Algemene wet bestuursrecht.

De Voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen en verklaarde het verzoek ongegrond. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 30 oktober 2006, en is van belang voor de interpretatie van het begrip belanghebbende in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

200606738/1.
Datum uitspraak: 30 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2006 heeft verweerder in het kader van de vaststelling van het tracé van de N57 op Walcheren de ernst van een aantal gevallen van bodemverontreiniging vastgesteld alsmede ingestemd met de saneringsplannen voor deze gevallen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 8 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 september 2006.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van verzoeker. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 oktober 2006, waar verzoeker in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R.M. de Later en ing. G. Schrage, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Tevens is namens Rijkswaterstaat, directie Zeeland, ing. E.A. Mostert, ambtenaar van Rijkswaterstaat, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Verweerder voert aan dat verzoeker geen rechtstreeks belang bij het bestreden besluit heeft en daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.1.1.    Op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende beroep instellen bij de rechtbank. Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht definieert het begrip belanghebbende als degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.2.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de woning van verzoeker op een afstand van ruim 500 meter van het dichtstbijzijnde geval van bodemverontreiniging is verwijderd. Tevens blijkt dat hij geen eigenaar of rechthebbende is van één van de verontreinigde percelen. Evenmin blijkt dat hij anderszins ten aanzien van het bestreden besluit kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Voorzitter ziet derhalve geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzoek ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd   w.g. Klap
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2006
315