ECLI:NL:RVS:2006:AZ1748

Raad van State

Datum uitspraak
8 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601598/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor gebruik agrarisch gebouw als werkplaats voor interieurbouw

In deze zaak heeft de Raad van State op 8 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Wijk bij Duurstede om vrijstelling te verlenen voor het gebruik van een agrarisch gebouw als werkplaats voor interieurbouw. Het college had op 25 maart 2004 besloten om deze vrijstelling niet te verlenen, omdat het gebruik in strijd was met het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 1994'. Appellant, die de vrijstelling had aangevraagd, en de wederpartij, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 6 april 2005 ongegrond. De rechtbank Utrecht bevestigde op 10 januari 2006 de beslissing van het college, waarop appellant en de wederpartij hoger beroep instelden.

De Raad van State overwoog dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat het gebruik van het gebouw niet onder de vrijstellingsmogelijkheden viel zoals genoemd in het bestemmingsplan. Appellant betoogde dat het gebruik als werkplaats voor interieurbouw wel degelijk onder de vrijstellingsmogelijkheden viel, maar de Raad van State oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om geen vrijstelling te verlenen. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeerde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld dat het college de gevraagde vrijstelling in redelijkheid had kunnen weigeren.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is een bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

200601598/1.
Datum uitspraak: 8 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. SBR 05/407 en SBR 05/1222 van de rechtbank Utrecht van 10 januari 2006 in het geding tussen:
appellant en [wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Wijk bij Duurstede.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wijk bij Duurstede (hierna: het college) geweigerd aan appellant vrijstelling te verlenen voor het gebruik als werkplaats voor interieurbouw van een agrarisch gebouw op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Wijk bij Duurstede (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 april 2005 heeft het college het daartegen door appellant en [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2006, verzonden op 17 januari 2006, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant en [wederpartij] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellant en [wederpartij] bij brief van 27 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 18 april 2006 heeft [wederpartij] zijn hoger beroep ingetrokken.
Bij brief van 9 mei 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.H.J. Gardebroek, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Niet in geschil is, en ook de Afdeling gaat daarvan uit, dat het gebruik van het agrarisch gebouw op het perceel als werkplaats voor interieurbouw in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1994 gemeente Langbroek" (hierna: het bestemmingsplan) op grond waarvan aan het perceel de bestemming "Agrarisch bedrijf" is toegekend.
2.2.    Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. De gemeenteraad kan de vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college op de in het bestreden besluit genoemde gronden in redelijkheid heeft kunnen weigeren voor het beoogde gebruik vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO te verlenen van het bestemmingsplan.
2.3.1.    Dit betoog faalt. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat voor het gebruik van het agrarisch gebouw op het perceel als werkplaats voor interieurbouw geen vrijstelling als bedoeld in artikel 7, zevende lid, van de bij het bestemmingplan "Buitengebied 2003" behorende planvoorschriften mogelijk is, omdat het gebruik niet valt onder de in dit artikellid limitatief opgesomde vrijstellingsmogelijkheden.
Het betoog van appellant dat het gebruik past in het "Streekplan 2005-2015" van de provincie Utrecht (hierna: het streekplan), faalt eveneens. Gelet op het in het steekplan neergelegde beleid dat het mogelijk moet zijn om niet-agrarische nevenactiviteiten te ontwikkelen in gebieden bestemd voor agrarische bedrijven waarbij kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid als voorbeeld is genoemd, heeft het college zich in redelijkheid kunnen aansluiten bij de in het bestemmingsplan "Buitengebied 2003" verwoorde vrijstellingsmogelijkheden. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het gebruik niet is aan te merken als kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid zoals genoemd in het streekplan, waartoe - met de rechtbank - van belang wordt geacht dat dergelijke bedrijven in het kader van de milieuzonering als bedoeld in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zijn ingedeeld in categorie 3, zijnde bedrijven die op een industrieterrein horen.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank op goede gronden geconcludeerd dat het college de gevraagde vrijstelling in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos    w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2006
218-531.