ECLI:NL:RVS:2006:AZ2742

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603913/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Oosting
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunning grondwateronttrekking door Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Op 12 april 2006 verleende het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een vergunning voor het onttrekken van grondwater aan de Ketellap 1 te Wervershoof. Dit besluit werd op 14 april 2006 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft de verzoeker, die vreest voor schade aan zijn woningen en bedrijf door zettingen, op 24 mei 2006 beroep ingesteld bij de Raad van State. De gronden van het beroep zijn aangevuld op 22 juni 2006. Op 28 september 2006 verzocht de verzoeker de Voorzitter om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 31 oktober 2006 behandeld, waarbij de verzoeker en de vergunninghouder aanwezig waren. De vergunning betreft een onttrekking van maximaal 80 m3 grondwater per uur, met een totaal van 413.400 m3 over 39 weken, ten behoeve van de uitbreiding van een rioolwaterzuiveringsinstallatie. De verzoeker vreest schade door zettingen en heeft voorgesteld damwanden te slaan om dit risico te minimaliseren. De verweerder stelt dat het risico op schade gering is en dat de gevraagde maatregelen niet redelijk zijn. De Voorzitter oordeelt dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de haalbaarheid van de voorgestelde maatregelen en dat de gevolgen voor de verzoeker niet zijn onderzocht. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. De Voorzitter schorst het besluit van 12 april 2006 en gelast de provincie Noord-Holland om het griffierecht van € 141,00 aan de verzoeker te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 13 november 2006.

Uitspraak

200603913/2.
Datum uitspraak: 13 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2006 heeft verweerder aan het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: vergunninghouder) een vergunning als bedoeld in artikel 14 van de Grondwaterwet verleend voor het onttrekken van grondwater aan de Ketellap 1 te Wervershoof. Dit besluit is op 14 april 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 24 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 juni 2006.
Bij brief van 28 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 oktober 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 oktober 2006, waar verzoeker in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. P.J.J. Oosterling en ing. A. van der Kraan, ambtenaren van het hoogheemraadschap, en [deskundige].
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    De vergunning heeft betrekking op een onttrekking van maximaal 80 m3 grondwater per uur, 58.560 m3 per maand en in totaal 413.400 m3, over een periode van 39 weken. De onttrekking betreft een bronbemaling ten behoeve van een uitbreiding van de rioolwaterzuiveringsinstallatie te Wervershoof.
2.3.    Artikel 14, eerste lid, van de Grondwaterwet bepaalt dat het verboden is grondwater te onttrekken of water te infiltreren, tenzij daarvoor door gedeputeerde staten een vergunning is verleend.
In het tweede lid van dit artikel is, voor zover hier van belang, bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden ter bescherming van bij het grondwaterbeheer betrokken belangen.
2.4.    Verzoeker vreest onder meer voor schade als gevolg van de grondwateronttrekking. Verzoeker vreest in de eerste plaats voor schade aan zijn woningen en aan en in de schuren en kassen van zijn bloembollenbedrijf als gevolg van zettingen. Ter zitting heeft hij in dit verband met name aangevoerd dat reeds een kleine zetting in de kassen tot grote schade kan leiden, in verband met de door hem gebruikte methode om tulpen te kweken. Om het risico op zettingen zoveel mogelijk te voorkomen, wil verzoeker dat er damwanden worden geslagen rond de bouwputten. In de tweede plaats vreest verzoeker dat de heipalen onder de genoemde bebouwingen droog zullen vallen en zullen gaan rotten.
2.4.1.    Verweerder stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat het risico op het optreden van schade bij verzoeker zeer gering is. Hiertoe verwijst verweerder onder meer naar de maatregelen die zijn opgenomen in het monitoringsplan bij de vergunning. Vanwege dit geringe risico kan het slaan van damwanden niet in redelijkheid worden geëist, aldus verweerder.
2.4.2.    De Voorzitter stelt voorop dat een voorlopige voorzieningsprocedure zich niet leent voor een uitgebreide beoordeling van de bezwaren van verzoeker. Een dergelijke beoordeling kan eerst in de bodemprocedure plaatsvinden, ten behoeve waarvan naar verwachting een deskundigenbericht zal worden gevraagd. Thans dient te worden beoordeeld of, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening is aangewezen.
De Voorzitter stelt vast dat verweerder geen onderzoek heeft verricht naar de haalbaarheid van maatregelen, zoals het slaan van damwanden, die het risico op het optreden van zettingen op het perceel van verzoeker zoveel mogelijk zouden kunnen uitsluiten. Voorts heeft verweerder geen inzicht verworven in de gevolgen die eventuele zettingen voor het bedrijf van verzoeker kunnen hebben, met name gezien de in het bedrijf verrichte activiteiten. In dit verband overweegt de Voorzitter dat in het monitoringsplan bij de vergunning niet is voorzien in het monitoren van eventuele zettingen in de tot het bedrijf behorende kassen. Ter zitting heeft verweerder op de voornoemde punten geen duidelijkheid verschaft. De Voorzitter ziet in het vorenstaande aanleiding het verzoek toe te wijzen.
De Voorzitter zal, gelet op de belangen van vergunninghouder, trachten de voortgang van de bodemprocedure zoveel mogelijk te bespoedigen.
2.5.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 12 april 2006, kenmerk 2005-32276;
II.    gelast dat de provincie Noord-Holland aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting   w.g. Melse
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2006
191-442.