ECLI:NL:RVS:2006:AZ2758

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602176/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.H.B. van der Meer
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake subsidieaanvraag door Stichting Welzijn Ouderen Nunspeet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Stichting Welzijn Ouderen Nunspeet tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. De stichting had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet, dat op 11 mei 2004 de budgetperiode voor de jaren 2002-2003 met een jaar verlengde en een verzoek om extra subsidie voor gestegen personeelskosten afwees. De rechtbank verklaarde het beroep van de stichting ongegrond, waarna de stichting in hoger beroep ging bij de Raad van State.

De Raad van State behandelt de zaak en overweegt dat de afwijzing van de extra subsidie in overeenstemming is met de Algemene subsidieverordening 2002 van de gemeente Nunspeet. De Raad stelt vast dat de subsidiebedragen voor personeelskosten jaarlijks worden geïndexeerd en dat het college niet verplicht was om de hogere personeelskosten te vergoeden die voortvloeiden uit een nieuw functieloongebouw in de CAO Welzijn 2003. De Raad concludeert dat de klachten van de stichting niet slagen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De Raad van State wijst ook op het feit dat de stichting geen schadevergoeding kan krijgen, omdat het hoger beroep ongegrond is. De beslissing wordt uitgesproken in naam der Koningin, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak bevestigt. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 november 2006.

Uitspraak

200602176/1.
Datum uitspraak: 22 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting Welzijn Ouderen Nunspeet", gevestigd te Nunspeet,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/810 van de rechtbank Zutphen van 2 februari 2006 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet (hierna: het college) de budgetperiode 2002-2003 voor appellante met een jaar verlengd, haar een budgetsubsidie voor het jaar 2004 verleend en een verzoek om extra subsidie voor gestegen personeelskosten afgewezen.
Bij besluit van 14 maart 2005, verzonden bij brief van 21 april 2005, heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2006, verzonden op 8 februari 2006, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 mei 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [directeur] en [penningmeester] van haar bestuur, en het college, vertegenwoordigd door drs. H.J. van Noorel, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Algemene subsidieverordening 2002 van de gemeente Nunspeet (hierna: de subsidieverordening) wordt onder budgetsubsidie verstaan: die vorm van subsidiëring, waarbij vooraf door een bestuursorgaan aan een gesubsidieerde instelling voor een bepaalde periode een maximum bedrag aan middelen ten behoeve van een zeker niveau van activiteiten en of prestaties wordt toegekend. In een zogenaamde uitvoeringsovereenkomst kunnen nadere afspraken ter zake plaatsvinden, aldus die bepaling.
Ingevolge artikel 2, vierde lid, voor zover thans van belang, kan de raad beleidsregels vaststellen, waarin een nadere uitwerking plaatsvindt met betrekking tot de grondlagen voor de verstrekking en berekening van subsidies.
Ingevolge het zesde lid, voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid toe over te gaan tot de uitvoering van de verordening, hetgeen betekent dat de subsidiebeschikkingen uitgaan van en ondertekend worden door het college.
2.1.1.    Het college heeft bij besluit van 2 januari 2002 (hierna: de subsidiebeschikking 2002-2003) aan appellante voor de jaren 2002 en 2003 (hierna: de budgetperiode 2002-2003) subsidie verleend ten bedrage van € 232.388,- per jaar, waarvan € 104.675,- wegens personeelskosten. In het besluit van 11 mei 2004 is de component personeelskosten op € 108.275,- gesteld.
2.1.2.    Volgens artikel 2, eerste lid, van de subsidiebeschikking 2002-2003, voor zover thans van belang, wordt voor de berekening van de subsidie wegens personeelskosten de volgende grondslag gehanteerd: de loonkosten van één coördinator/directeur 2 (C-D2) met opleidingsniveau Y en bijbehorend salarisschaal 28-40 en van één ouderenwerker B met opleidingsniveau Y en bijbehorende salarisschaal 22-23, beide conform de CAO Welzijn (36 uur), vermeerderd met de compensatie van de herbezetting van 60% (2,4 uur) en een percentage van 27% voor sociale lasten etcetera.
Volgens het vierde lid, voor zover thans van belang, worden de subsidiebedragen voor personeelskosten conform de nota budgetsubsidiëring gemeente Nunspeet (hierna: de nota budgetsubsidiëring), welke een beleidsregel is als bedoel in artikel 2, vierde lid, van de subsidieverordening) jaarlijks geïndexeerd.
In artikel 7, eerste lid, is vermeld dat de gemeente zich, indien zich na inwerkingtreding van het besluit onvoorziene omstandigheden voordoen die wezenlijk en direct van invloed zijn op de inhoud van dit besluit, na overleg met appellante op de ontstane situatie zal beraden en vervolgens dienaangaande een beslissing zal nemen.
2.2.    Appellante klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat de afwijzing van haar aanvraag om extra subsidie voor de in 2004 gestegen personeelskosten niet met artikel 2, vierde lid, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, van de subsidiebeschikking 2002-2003 en de nota budgetsubsidiëring strookt.
2.2.1.    Die klacht faalt. Volgens hoofdstuk 5 van de nota budgetsubsidiëring is het uitgangspunt dat beleids- en financiële afspraken voor een periode langer dan één jaar worden gemaakt en daarom afspraken worden gemaakt over de indexering van het budget in verband met kostenstijgingen. Daarbij is vermeld dat de personeelskosten die van het bedrag van de budgetsubsidiëring onderdeel uitmaken voor 100% worden geïndexeerd met het percentage waarmee de CAO stijgt. Daarbij wordt uitgegaan van een voorcalculatie, welke de te verwachten loonkostenstijging op basis van de prognose van de VNG inhoudt, en een nacalculatie, gebaseerd op de gerealiseerde loonkostenstijging.
Het college heeft voor het jaar 2004 - voor zover thans belang - de component personeelskosten ten opzichte van 2003 voorlopig met 2% verhoogd. Zulks strookt met hetgeen daarover in de nota budgetsubsidiëring is vermeld. Uit die nota volgt dan ook niet dat het college appellante een hoger bedrag had moeten toekennen.
De hogere kosten waarvoor appellante subsidie heeft gevraagd houden verband met de invoering per 1 januari 2004 van een nieuw zogenoemd functieloongebouw in de CAO Welzijn 2003, waaruit een nieuwe waardering van de functies van haar medewerkers volgt. Voor zover dat als een onvoorziene omstandigheid valt aan te merken, volgt uit artikel  7, eerste lid, van de subsidiebeschikking 2002-2003 niet dat het college zonder meer gehouden is de daaruit voor appellante voortvloeiende hogere personeelskosten te vergoeden.
2.3.    Appellante klaagt evenmin met succes dat de rechtbank heeft miskend dat zij van het uitblijven van een tijdige beslissing op haar aanvraag en haar bezwaarschrift nadelige gevolgen heeft ondervonden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit nadeel, bestaande uit door appellante vanaf 1 januari 2004 uitbetaalde hogere salarissen, niet veroorzaakt is door de beslistermijn, maar door de weigering om extra subsidie te verlenen.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor zover hetgeen appellante heeft aangevoerd mede een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht inhoudt, bestaat daarvoor geen grond, reeds omdat het hoger beroep ongegrond is.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb         w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2006
47-496.