ECLI:NL:RVS:2006:AZ3183

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606512/4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • J. Willems
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake handhaving bestemmingsplan door de Raad van State

In deze zaak heeft de Raad van State op 22 november 2006 uitspraak gedaan over verzoeken om voorlopige voorzieningen van [verzoeker] en [appellant B]. De zaak betreft een handhavingskwestie met betrekking tot het gebruik van een wasstraat op een perceel in Reusel-De Mierden. Het college van burgemeester en wethouders had op 30 oktober 2003 medegedeeld dat het gebruik door derden van de wasstraat niet is toegestaan. Na een reeks van besluiten en rechtszaken, waaronder een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch op 14 juli 2006, waarin het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen, hebben beide verzoekers een voorlopige voorziening aangevraagd. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft de verzoeken op zitting behandeld op 9 november 2006. Tijdens deze zitting werd duidelijk dat de gemeenteraad op 13 november 2006 zou beslissen over het bestemmingsplan "De Kleine Hoeven", waarin de activiteiten positief zijn bestemd. De Voorzitter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van de verzochte voorlopige voorzieningen, aangezien de handhaving nog niet was aangevraagd en de gemeenteraad binnenkort zou beslissen. De verzoeken zijn afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van spoedeisendheid in verzoeken om voorlopige voorzieningen en de rol van de gemeenteraad in bestemmingsplannen.

Uitspraak

200606512/4.
Datum uitspraak: 22 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken van [appellant B] en [verzoeker], beide wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C], wonend respectievelijk gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/2314 en 06/755 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 juli 2006 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2003 heeft het college [verzoeker] geïnformeerd dat appellanten is medegedeeld dat het gebruik door derden van de wasstraat op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats], niet is toegestaan.
Bij besluit van 11 mei 2005 heeft het college het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 december 2005 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 23 januari 2006 heeft het college, ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 6 december 2006, voor zover thans van belang, de bezwaren van [verzoeker] ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juli 2006 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het college binnen 10 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 31 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 oktober 2006.
Bij besluit van 26 september 2006 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juli 2006, voor zover thans van belang, het door [verzoeker] ingediende bezwaar gegrond verklaard en aan [appellant B] de aankondiging gedaan dat een handhavingstraject wordt gestart.
Bij brief van 20 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2006, heeft [verzoeker] daartegen beroep ingesteld. Bij deze brief heeft hij tevens de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 26 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2006 heeft [appellant B] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 9 november 2006, waar [verzoeker] in persoon en bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, [appellant B], vertegenwoordigd door drs. G.B.F. Obers, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs.  S.M.W. Verouden, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Met zijn verzoek beoogt [appellant B] de gevolgen van een voorgenomen handhavingsbesluit af te wenden. Aangezien echter slechts sprake is van een vooraankondiging tot handhavend optreden, welke vooraankondiging voor [appellant B] nog geen gevolgen heeft, is met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid, dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt.
Hierbij wordt opgemerkt dat het [appellant B] vrij staat wederom een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen, indien het college tot handhaving besluit.
2.2.    Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe het college te gelasten daadwerkelijk te besluiten tot handhavend optreden ter zake van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel. Naar ter zitting is gebleken en tussen partijen niet in geschil is, zal de gemeenteraad van Reusel-De Mierden op 13 november 2006 beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "De Kleine Hoeven" waarin deze activiteiten positief zijn bestemd. Van de zijde van het college is ter zitting toegezegd dat binnen twee weken nadien een besluit omtrent handhavend optreden mag worden verwacht. Onder die omstandigheden moet worden geoordeeld dat met het verzoek van [verzoeker] evenmin een spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening, als door hem is verzocht, rechtvaardigt.
2.3.    De verzoeken dienen te worden afgewezen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens     w.g. Willems
Voorzitter      ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2006
412