200604782/1 en 200604782/2.
Datum uitspraak: 20 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 29 september 2005 heeft de gemeenteraad van Borne, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 augustus 2005, het bestemmingsplan "Kom Zenderen" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 mei 2006, kenmerk RWB/2005/3441, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 29 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 juli 2006.
Bij brief van 21 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2006, hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Voor afloop van het vooronderzoek is een schriftelijke reactie op het beroepschrift ontvangen van de gemeenteraad. Voorts is een nader stuk van appellanten ontvangen. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. ing. A.J.G. Nijland, en verweerder, vertegenwoordigd door O. Westra en E. Driegen, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Borne, vertegenwoordigd door A.B.M. Bruins en A.J. Compagner, ambtenaren van de gemeente.
Buiten bezwaren van partijen is door verweerder ter zitting een nader stuk overgelegd.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3. De Afdeling overweegt ten aanzien van het bestreden besluit van verweerder het volgende.
Behoudens in het geval als bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en in het geval dat geen bedenkingen zijn ingediend tegen het vastgestelde plan, welke gevallen zich hier niet voordoen, wordt ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 28, tweede lid, van de WRO, een besluit tot goedkeuring geacht te zijn genomen, indien binnen zes maanden na afloop van de termijn van terinzagelegging van het vastgestelde plan geen besluit omtrent goedkeuring is bekendgemaakt aan het bestuursorgaan dat het aan goedkeuring onderworpen besluit heeft genomen. Ingevolge artikel 10:29, tweede lid, van de Awb kan de goedkeuring niet worden ingetrokken.
Blijkens de stukken liep de wettelijke termijn van vier weken van terinzagelegging van het vastgestelde plan af op 3 november 2005. Derhalve eindigde de bedoelde termijn voor bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring van dit plan op 3 mei 2006. Het besluit waarbij goedkeuring is verleend, is evenwel eerst op 16 mei 2006 aan de gemeenteraad van Borne bekendgemaakt. Gelet hierop is ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Awb, in samenhang met artikel 28, tweede lid, van de WRO, het plan van rechtswege goedgekeurd.
Nu het plan van rechtswege is goedgekeurd, is de Afdeling van oordeel dat verweerder door dit bij zijn besluit van 16 mei 2006 te vervangen, hetgeen de facto neerkomt op een intrekking van de goedkeuring van rechtswege, in strijd met het bepaalde in artikel 10:29, tweede lid, van de Awb heeft gehandeld. Het beroep, voor zover dit is gericht tegen het besluit van 16 mei 2006, is gegrond, zodat dit besluit dient te worden vernietigd.
Nu het besluit van 16 mei 2006 eveneens strekt tot algehele goedkeuring van het plan, ziet de Afdeling, mede om redenen van proceseconomie, aanleiding het beroep van appellanten aan te merken als mede gericht tegen de goedkeuring van rechtswege.
2.4. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb dient te worden bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast dient er op toe te worden gezien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het goedkeuringsbesluit van rechtswege overgaan, indien moet worden geoordeeld dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten worden geacht dan wel dat het recht anderszins onjuist is toegepast.
2.5. Het plan voorziet in een actueel planologisch-juridisch kader voor de kern Zenderen en is voornamelijk conserverend van aard. Het plan maakt echter ook de aanleg van een rotonde mogelijk ter plaatse van de kruising Hoofdstraat-Hertmerweg-Het Hulscher.
Het standpunt van appellanten
2.6. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover daarin door middel van de bestemming "Verkeersdoeleinden" de aanleg van een rotonde mogelijk wordt gemaakt ter plaatse van de kruising Hoofdstraat-Hertmerweg-Het Hulscher.
Appellanten stellen dat aan het plan in zoverre een ondeugdelijk geluidsonderzoek ten grondslag is gelegd. Dit onderzoek is naar hun stelling gebaseerd op verouderde en onjuiste verkeersgegevens en -prognoses. Ook zijn in dat onderzoek rekenmodellen gebruikt die zijn gebaseerd op het reeds vervallen Reken- en meetvoorschrift Verkeerslawaai, aldus appellanten. Voorts merken zij op dat eerder een besluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde is voorbereid. Toen werd daarbij ten aanzien van de aanleg van de rotonde gesproken van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) en werden in verband hiermee maatregelen nodig geacht, aldus appellanten.
Verder stellen appellanten dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij stellen dat de rotonde niet zal leiden tot een verbeterde doorstroming van het verkeer. Door de situering van de rotonde nabij hun woningen zal voorts een toename van geluid- en stankhinder en fijnstof, alsmede lichthinder en trillinghinder van manoeuvrerend vrachtverkeer optreden. Door de in- en uitritconstructie van de aangrenzende percelen van appellanten en het fietspad dat is voorzien direct langs de perceelsgrens van Het Hulscher 31 ontstaat ook een onveilige verkeerssituatie. Daarnaast verslechtert het uitzicht van appellanten. Zij merken nog op dat het provinciebestuur eerder het voornemen heeft geuit een rijbaansplitsing in de vorm van een gewone kruising ter plaatse van de kruising Hoofdstraat-Hertmerweg-Het Hulscher aan te leggen.
Ten slotte stellen appellanten dat onvoldoende onderzoek naar alternatieven heeft plaatsgevonden.
Het standpunt van verweerder
2.7. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd.
Ten aanzien van de bedenkingen van appellanten heeft verweerder gesteld dat hij niet twijfelt aan de juistheid van de gehanteerde verkeersprognoses. Voorts is blijkens het akoestisch onderzoek van 12 november 2004 geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wgh. Ook worden de grenswaarden als genoemd in het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) nu en in de toekomst niet overschreden. Mede gezien de afstand tussen de woningen en de kruising Hoofdstraat-Hertmerweg-Het Hulscher is verweerder van oordeel dat het woongenot van appellanten door de verwachte lichtinval niet ingrijpend zal worden gewijzigd. Mitsdien heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de leefbaarheid ter plaatse niet op onaanvaardbare wijze zal worden aangetast door de aanleg van de rotonde. Verder kan de ontsluiting van de percelen van appellanten door verkeerskundige maatregelen bij de uitvoering van het plan in voldoende mate gewaarborgd worden, aldus verweerder.
Omdat het plandeel in kwestie volgens verweerder niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, behoeft een beoordeling van een mogelijk alternatief volgens verweerder niet aan de orde te komen.
Vaststelling van de feiten
2.8. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Voorzitter uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.8.1. Het plandeel dat de aanleg van een rotonde ter plaatse van de wegen Hoofdstraat-Hertmerweg-Het Hulscher mogelijk maakt, is in het plan bestemd als "Verkeersdoeleinden". Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de als zodanig aangewezen gronden op de plankaart bestemd voor wegen met een functie van hoofd- en buurtontsluiting.
2.8.2. In de plantoelichting wordt opgemerkt dat volgens het Provinciaal Verkeers- en vervoersplan gestreefd moet worden naar een fundamentele aanpak van de verkeersveiligheid. Als onderdeel van deze verbetering wil de provincie Overijssel in Zenderen, als onderdeel van de traverse Zenderen, een rotonde aanleggen op het kruispunt Hoofdstraat-Hertmerweg-Het Hulscher. De aanleg van de rotonde is het laatste onderdeel van de traverse dat nog niet is voltooid, aldus de plantoelichting (p. 15).
2.8.3. Ingevolge artikel 1 van de Wgh wordt in deze wet en de daarop rustende bepalingen onder reconstructie van een weg verstaan: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg, ten gevolge waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg met 2 dB(A) of meer wordt verhoogd.
2.8.4. Ten behoeve van de aanleg van de rotonde op de kruising Hoofdstraat-Hertmerweg-Het Hulscher is op 12 november 2004 een akoestisch rapport uitgebracht door "DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V.". In het kader van het akoestisch onderzoek zijn berekeningen uitgevoerd naar de verwachte geluidsbelasting van de gevels van woningen langs de te wijzigen gedeelten van de betrokken wegen. Hierbij is ervan uitgegaan dat de maximaal toegestane snelheid op deze wegen in zowel de huidige als de toekomstige situatie 50 kilometer per uur bedraagt. De uitgevoerde berekeningen zijn gebaseerd op het Reken- en meetvoorschrift wegverkeerslawaai 2002.
In het akoestisch rapport wordt vermeld dat het wegdek van de Hoofdstraat en de Hertmerweg in de huidige situatie uit fijn asfalt (DAB) bestaat en dat Het Hulscher is voorzien van klinkers. In de toekomstige situatie wordt het toeleidende gedeelte van de Hoofdstraat over een lengte van ongeveer 50 meter voorzien van zogeheten Micropave. Voorts zal het wegdek van de rotonde worden uitgevoerd met zogeheten SMA 0/6 en zullen de Hertmerweg en het te wijzigen weggedeelte van Het Hulscher worden voorzien van asfalt van het type SMA 0/8.
Blijkens het akoestisch onderzoek neemt de geluidsbelasting afkomstig van de Hoofdstraat toe met ten hoogste 0,25 dB(A) ten gevolge van de aanleg van de rotonde. Door het vervangen van een gedeelte van de aanwezige klinkers door asfalt neemt de geluidsbelasting afkomstig van Het Hulscher ter hoogte van de woningen aan Het Hulscher 27, 29 en 31 af met 2,05 tot 4,21 dB(A). De geluidsbelasting afkomstig van de Hertmerweg bedraagt minder dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) en neemt ter hoogte van Hertmerweg 16 ten hoogste toe met 0,53 dB(A). De aanleg van de rotonde is mitsdien geen reconstructie in de zin van de Wgh, aldus het onderzoeksrapport.
2.8.5. In zijn reactie op het beroepschrift stelt de gemeenteraad dat in het akoestisch rapport van 12 november 2004, in tegenstelling tot in eerdere onderzoeken, rekening is gehouden met de aanpassing van het wegdek van de betrokken weggedeelten. Hierdoor is er sprake van een significant geluidsreducerend effect, waardoor er geen sprake meer is van een reconstructie in de zin van de Wgh en voorzieningen aan de woningen niet langer noodzakelijk zijn, aldus de gemeenteraad.
De gemeenteraad ziet geen reden om de resultaten van het akoestisch onderzoek in twijfel te trekken. Hierbij stelt de gemeenteraad dat het door appellanten genoemde verschil in verkeersintensiteit voortkomt uit de omstandigheid dat appellanten hierbij andere wegvakken in aanmerking hebben genomen. Bij de gehanteerde groei van het verkeer zal de geluidsbelasting afnemen door toepassing van geluidsreducerende maatregelen, waaronder het gebruik van stiller asfalt. Er zou bijna sprake moeten zijn van een verdubbeling van de verkeersintensiteit om gezien de geluidsbelasting te spreken van een reconstructie in de zin van de Wgh, aldus de gemeenteraad.
Verder stelt de gemeenteraad dat de afwikkeling van het verkeer in de huidige situatie regelmatig problemen en onveilige situaties oplevert. Gelet hierop verwacht hij niet dat de aanleg van de rotonde zal leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefgenot van appellanten.
Het oordeel van de Voorzitter
2.9. In de stukken en ter zitting hebben appellanten de in het akoestisch onderzoek gebruikte gegevens en prognoses alsmede de daarbij gebruikte rekenmodellen uitvoerig bestreden.
Blijkens het rapport van het aan dit deel van het plan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek is hierin onder meer rekening gehouden met rekenmodellen van voorgaande akoestische onderzoeken met betrekking tot de aanleg van de rotonde. Gelet op het tijdstip van totstandkoming van de betreffende rapporten zijn de daarin neergelegde berekeningen niet gebaseerd op het thans geldende Reken- en meetvoorschrift wegverkeerslawaai 2002, maar op het inmiddels vervallen Reken- en meetvoorschrift Verkeerslawaai. Anders dan appellanten stellen is het akoestisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het rapport dat in het kader van de totstandkoming van het voorliggende plan is opgesteld, echter wél gebaseerd op de nieuwe regeling.
Appellanten hebben naar het oordeel van de Voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat de door hen bestreden verkeersgegevens en -prognoses onvoldoende betrouwbaar zijn om aan het bestreden besluit ten grondslag te worden gelegd. In dit verband is van belang dat de bruikbaarheid van de gehanteerde verkeersgegevens en -prognoses blijkens het verhandelde ter zitting is bevestigd door visuele tellingen die recent vanwege het provinciebestuur zijn uitgevoerd. Bovendien hebben appellanten evenmin aannemelijk gemaakt dat, indien zou moeten worden uitgegaan van de door hen aangereikte verkeersgegevens, dit in verhouding tot de verkeersgegevens waarvan het gemeentebestuur en verweerder zijn uitgegaan, een zodanige toename van de geluidsbelasting vanwege de weg tot gevolg heeft dat de aanleg van de rotonde moet worden aangemerkt als een reconstructie in de zin van de Wgh. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat in het aan het plan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek er rekening mee is gehouden dat het nieuwe wegdek van de betrokken weggedeelten zal worden voorzien van asfalt, waarmee een geluidsreducerend effect wordt bereikt. Dit is in de door appellanten bedoelde vorige akoestische onderzoeken buiten beschouwing gelaten, omdat toentertijd dergelijke maatregelen niet in overweging zijn genomen.
2.10. Naar het oordeel van de Voorzitter heeft verweerder zich met de gemeenteraad in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de met het plan mogelijk gemaakte rotonde ruimtelijk inpasbaar is. Voorts neemt de Voorzitter in aanmerking dat de rotonde uit het oogpunt van verkeersveiligheid zal worden aangelegd als laatste onderdeel van de aanpassing van de traverse Zenderen. Verder hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat de rotonde zal leiden tot een onaanvaardbare toename van hinder. Wat betreft de in- en uitritconstructie ter plaatse van de woningen van appellanten aan Het Hulscher 27, 29 en 31 en het nabije fietspad acht de Voorzitter aannemelijk dat een adequate ontsluiting kan worden verwezenlijkt.
2.11. Voorts is niet in geschil dat verweerder eerder het voornemen heeft geuit ter plaatse van het kruispunt van wegen Hoofdstraat-Hertmerweg-Het Hulscher een rijbaansplitsing in de vorm van een gewone kruising in plaats van een rotonde aan te brengen. Het gemeentebestuur heeft echter gekozen voor een rotonde en verweerder heeft gesteld hiermee te kunnen instemmen.
Dienaangaande overweegt de Voorzitter dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het plan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.12. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan wat betreft de kruising in kwestie in strijd met een goede ruimtelijke ordening behoefde te worden geacht dan wel anderszins in strijd is met het recht. De goedkeuring van het desbetreffende plandeel is derhalve rechtmatig.
Het beroep, voor zover dit is gericht tegen het besluit waarbij van rechtswege goedkeuring is verleend, is ongegrond.
2.13. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.14. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 16 mei 2006, kenmerk RWB/2005/3441, gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 16 mei 2006, kenmerk RWB/2005/3441;
III. verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit waarbij van rechtswege goedkeuring is verleend, ongegrond;
IV. wijst het verzoek af;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.056,47 (zegge: duizendzesenvijftig euro en zevenenveertig cent), waarvan een gedeelte groot € 966,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Overijssel aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de provincie Overijssel aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 282,00 (zegge: tweehonderdtweeëntachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het verzoek vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2006