ECLI:NL:RVS:2006:AZ3190

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605435/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Oosting
  • B.C. Bosnjakovic
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Landgoed Bouwfonds 2005

Op 10 november 2005 heeft de gemeenteraad van Nijkerk het bestemmingsplan "Landgoed Bouwfonds 2005" vastgesteld, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Dit besluit werd goedgekeurd door de gedeputeerde staten van Gelderland op 13 juni 2006. Verzoekers hebben op 25 juli 2006 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzochten op 25 september 2006 om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 9 november 2006 behandeld.

In de overwegingen van de Voorzitter werd vastgesteld dat de verzoekers aanvoerden dat het bestemmingsplan in strijd is met provinciaal en gemeentelijk beleid, en dat het landschap, het aangrenzende landgoed en hun uitzicht aangetast zouden worden. Ook werd gesteld dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de verkeerssituatie en dat er betere alternatieven bestonden. De verweerder, de gedeputeerde staten van Gelderland, heeft echter gesteld dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat het aansluit bij de doelstellingen van het Streekplan Gelderland 2005.

De Voorzitter concludeerde dat de verzoekers niet voldoende onderbouwd hadden waarom het plan in strijd zou zijn met het beleid en dat de argumenten over de verkeerssituatie en de aantasting van het landschap niet overtuigend waren. De Voorzitter oordeelde dat de verzoekers niet konden aantonen dat de situatie zich voordeed waarin verweerder niet in redelijkheid tot goedkeuring had kunnen komen. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 20 november 2006.

Uitspraak

200605435/2.
Datum uitspraak: 20 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2005 heeft de gemeenteraad van Nijkerk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 oktober 2005, het bestemmingsplan "Landgoed Bouwfonds 2005" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 juni 2006, kenmerk 2005-013130, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 25 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 26 september 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 november 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekers stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Volgens hen is het plan in strijd met het provinciale en gemeentelijke beleid en met hetgeen op grond van eerder verleende tijdelijke vrijstellingen mocht worden verwacht, worden het landschap, het aangrenzende landgoed en hun uitzicht aangetast en is onvoldoende onderzoek verricht naar de gevolgen van het plan voor de verkeerssituatie. Volgens hen bestaan betere alternatieven. Om te voorkomen dat het bestemmingsplan bij de beslissing op de bezwaren tegen de verleende bouwvergunning geldt als toetsingskader en daarna bij de toetsing van die beslissing in rechte toetsingskader blijft, verzoeken zij de goedkeuring van het plan te schorsen.
2.3.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Volgens hem sluit het plan aan bij de doelstellingen van het Streekplan Gelderland 2005 voor "Groen in en om de stad". Voor zover het plan in strijd is met het algemene bedrijvenbeleid en het verstedelijkingsbeleid in dat streekplan, is de voorgeschreven afwijkingsprocedure gevolgd, aldus verweerder. Verder blijkt uit het verkeersonderzoek dat de bijdrage van het plan aan de toekomstige verkeersintensiteit zeer gering zal zijn.
2.4.    Verzoekers hebben hun stelling dat het plan in strijd is met het provinciale en gemeentelijke beleid niet nader onderbouwd. Evenmin hebben zij gemotiveerd waarom verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen uitgaan van de uitkomsten van het verkeersonderzoek, noch waarom het gewicht dat hij aan de aantasting van het karakteristieke landschap, het aangrenzende landgoed en hun uitzicht heeft toegekend, te gering is. Op voorhand is voorts niet aannemelijk gemaakt dat het plan in strijd is met rechtens te honoreren verwachtingen. Het bestaan van alternatieven kan ten slotte op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Gelet op het vorenstaande hebben verzoekers de Voorzitter er echter niet van kunnen overtuigen dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.5.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bosnjakovic, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting       w.g. Bosnjakovic
Voorzitter        ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2006
410