200607819/2.
Datum uitspraak: 20 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. SBR 06/3151 en 06/3152 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 14 september 2006 in het geding tussen:
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep.
Bij besluit van 10 augustus 2006 heeft de Directeur Onderwijsservice van de Informatie Beheer Groep (hierna: de IBG) verzoekster niet toegelaten tot de zogenoemde ruilbeurs.
Bij besluit van 17 augustus 2006 heeft de hoofddirectie van de IBG het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 september 2006, verzonden op 15 september 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door verzoekster ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 25 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2006, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 november 2006, waar verzoekster in persoon, bijgestaan door mr. C.J. Koster, advocaat te Utrecht, is verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 4 april 2005 heeft de IBG de "Beleidsregel ruilen van bewijzen van toelating", de zogenoemde ruilbeurs, vastgesteld, gebaseerd op de artikelen 7.57a, 7:57b en 7.57d van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Volgens de Beleidsregel kan de gegadigde die is ingeloot voor een bepaalde opleiding en in aanmerking wil komen voor een bewijs van toelating voor een andere instelling dan waarvoor hij een toelatingsbewijs heeft ontvangen, bij de IBG binnen twee weken na dagtekening van zijn bewijs van toelating een verzoek tot ruiling indienen. De termijn voor het indienen van een verzoek tot ruiling sluit op 25 september. De gegadigde dient te voldoen aan de inschrijvingsvoorwaarden die worden gesteld door de instelling waar hij naar toe wil. Als verzoeken tot ruiling met elkaar gekoppeld kunnen worden, ontvangen de desbetreffende gegadigden van de IBG een nieuw bewijs van toelating voor de instelling waar hun voorkeur naar uitgaat. Verzoeken tot ruiling van een bewijs van toelating verkregen via decentrale selectie worden niet in behandeling genomen, omdat dat niet zou stroken met de gronden waarop het instellingsbestuur tot een dergelijke toelating heeft besloten.
2.3. Verzoekster heeft zich met een bewijs van toelating van 17 juli 1996 voor het studiejaar 1996/1997 ingeschreven voor de numerus fixus opleiding Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: de RUG). Vanwege persoonlijke omstandigheden is zij niet met de studie begonnen en vanaf 1 september 1996 staat zij ingeschreven als voltijdstudent aan de RUG. Verzoekster heeft de IBG verzocht haar inschrijvingsbewijs voor het studiejaar 2006/2007 voor de studie aan de RUG te ruilen voor een bewijs van toelating voor dat studiejaar voor de propedeutische fase van dezelfde opleiding aan de Universiteit Utrecht (hierna: de UU).
De IBG heeft haar verzoek afgewezen, omdat verzoekster zich met het afgegeven bewijs van toelating voor het studiejaar 1996/1997 al heeft ingeschreven voor de opleiding Geneeskunde aan de RUG en zij dus niet langer beschikt over een geldig bewijs van toelating. In het bij de rechtbank ingediende verweerschrift heeft de IBG bovendien aangegeven dat bij de IBG geen gegadigde bekend is die een bewijs van toelating voor de UU wil ruilen voor een bewijs van toelating voor de RUG en dat verzoekster, gelet op het beleid, te laat is met het indienen van een verzoek tot ruiling.
2.4. Het belang van verzoekster bij de door haar verlangde voorlopige voorziening is met name gelegen in een spoedige bewerkstelliging van de ruil van haar inschrijvingsbewijs voor een bewijs van toelating voor het studiejaar 2006/2007 voor de studie Geneeskunde aan de UU.
De Voorzitter ziet echter onvoldoende grond om aan te nemen dat de Afdeling in de bodemprocedure het oordeel van de voorzieningenrechter in de uitspraak van 14 september 2006 dat voormelde "Beleidsregel ruilen van bewijzen" geen basis biedt voor ruiling van een bewijs van inschrijving van een student voor een opleiding aan een universiteit, waarvoor een toelatingsbeperking van kracht is, voor een bewijs van toelating van een gegadigde voor de eerste inschrijving voor de propedeutische fase van dezelfde opleiding aan een andere universiteit, voor onjuist zal houden. Voor zover overigens al aangenomen wordt dat er een concrete gegadigde is voor een ruil op korte termijn, is voorts onduidelijk of de desbetreffende universiteiten daaraan zullen meewerken.
2.5. Gelet hierop zal het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen. De Voorzitter zal, gelet op het belang van verzoekster, bevorderen dat de behandeling van de hoofdzaak wordt bespoedigd, zodat voor het begin van het nieuwe studiejaar een definitief oordeel kan worden verkregen over de rechtmatigheid van het weigeringsbesluit van de IBG.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.F.C. van Rheenen, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Rheenen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2006