ECLI:NL:RVS:2006:AZ3207

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606161/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • K.J.M. Mortelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 november 2006 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwartewaterland. Het hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 12 juli 2006 het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De zaak betreft de goedkeuring van de kosten van waardering door de Waarderingskamer, die op 8 juni 2005 een bedrag van € 1.263.629,89 had geaccordeerd voor de waardering in de jaren 1999 tot en met 2002.

Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Waarderingskamer, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft appellant hoger beroep ingesteld, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht van € 422,00 niet tijdig was betaald. De appellant was op 21 augustus 2006 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en had tot 18 september 2006 de tijd om dit te voldoen. Het griffierecht werd echter pas op 19 september 2006 bijgeschreven, wat te laat was.

De Raad van State oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat appellant redelijkerwijs niet in verzuim was geweest. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in het bestuursrecht en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen voor de ontvankelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

200606161/1.
Datum uitspraak: 29 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwartewaterland,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1819 van de rechtbank
Zwolle-Lelystad van 12 juli 2006 in het geding tussen:
appellant
en
de Waarderingskamer.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2005 heeft de Waarderingskamer de berekening van de kosten van de waardering die appellant in de jaren 1999 tot en met 2002 in het kader van de Wet waardering onroerende zaken redelijkerwijs heeft moeten maken, geaccordeerd voor een bedrag van € 1.263.629,89.
Bij besluit van 12 september 2005 heeft de Waarderingskamer het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 18 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 september 2006. Laatstgenoemde brief is aangehecht.
Bij brief van 20 september 2006 heeft de Waarderingskamer van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak, samen met zaken nos.
200602331/1en
200602332/1, ter zitting behandeld op 2 oktober 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. R.H. Wiegeraad, gemachtigde, en mr. A.J. van Griethuysen, beiden werkzaam bij Kafi Advies B.V. te Woerden, en de Waarderingskamer, vertegenwoordigd door mr. E.C. Pietermaat, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant is voor het door hem ingestelde hoger beroep € 422,00 aan griffierecht verschuldigd. Een hoger beroep wordt ingevolge artikel 40, vierde lid, van de Wet op de Raad van State niet-ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een beroepschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2.    Appellant is bij aangetekende brief van 21 augustus 2006 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. Daarbij is meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de dag van verzending van de brief, dat wil zeggen uiterlijk op 18 september 2006, op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State dient te zijn betaald. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, er rekening mee moet worden gehouden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Het bedrag is niet binnen de aldus gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald, maar is eerst op 19 september 2006 bijgeschreven. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest.
2.3.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden,in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk         w.g. Dallinga
Voorzitter      ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2006
18-453.