ECLI:NL:RVS:2006:AZ3217

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607811/1 en 200607811/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • F.T.T. van der Heijde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om aansluiting op openbaar riool door college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft de Raad van State op 23 november 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een appellant die aansluiting van zijn woning op het openbaar riool wenste. Het college van burgemeester en wethouders van Buren had op 30 januari 2006 het verzoek van de appellant afgewezen. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 7 september 2006 door verweerder niet-ontvankelijk verklaard. De appellant heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 20 november 2006, waar de appellant in persoon verscheen en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.T. Dobbesteijn Bisschops, heeft de Voorzitter de zaak behandeld. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. B. Oudenaarden, heeft aangegeven dat er geen publiekrechtelijke grondslag is voor de afwijzing van het verzoek van de appellant. De Voorzitter heeft overwogen dat de afwijzing van het verzoek niet als een besluit kan worden aangemerkt volgens de Algemene wet bestuursrecht, omdat er geen rechtsgevolg aan verbonden is.

De Raad van State heeft geconcludeerd dat de afwijzing van het verzoek van de appellant niet als een besluit in de zin van de wet kan worden beschouwd. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding, omdat het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200607811/1 en 200607811/2.
Datum uitspraak: 23 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Buren,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij brief van 30 januari 2006 heeft verweerder het verzoek van appellant om aansluiting van zijn woning op het openbaar riool afgewezen.
Bij besluit van 7 september 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 11 oktober 2006, na doorzending door de griffier van de rechtbank Arnhem, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 oktober 2006, na doorzending door de griffier van de rechtbank Arnhem, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2006, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 23 oktober 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2006, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. J.T. Dobbesteijn Bisschops, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. B. Oudenaarden, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.    Overwegingen
2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het geding.
2.2.    Appellant betoogt dat verweerder zijn bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens hem bestaat op grond van het Bouwbesluit en de bouwverordening een verplichting tot aansluiting op het openbaar riool voordat hij zijn woning mag betrekken en is de afwijzing van zijn verzoek dan ook wel degelijk gericht op rechtsgevolg.
2.3.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat zijn afwijzing van het verzoek van appellant niet als een besluit valt aan te merken. Hij wijst daarbij op het ontbreken van een publiekrechtelijke grondslag voor het nemen van een dergelijke besluit. Ter zitting heeft verweerder zich overigens bereid verklaard zich in te spannen om te komen tot een tijdelijke oplossing opdat appellant in ieder geval op korte termijn zijn woning kan betrekken.
2.4.    Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 10.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer dragen de gemeenteraad en burgemeester en wethouders zorg voor de doelmatige inzameling en het doelmatig transport van afvalwater dat vrijkomt bij de binnen het grondgebied van de gemeente gelegen percelen.
Ingevolge artikel 4.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer stelt de gemeenteraad telkens voor een daarbij vast te stellen periode een gemeentelijk rioleringsplan vast.
2.4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 6 mei 2004 in zaak no.
200307745/1, is in de artikelen 10.33 en 4.22 van de Wet milieubeheer noch in enig ander wettelijk voorschrift aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te nemen over het aansluiten van percelen op een gemeentelijk riool.
De mededeling dat verweerder de woning van appellant niet zal aansluiten op het openbaar riool heeft geen betekenis voor de in artikel 10.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer neergelegde rechtsplicht. Ook overigens is niet gebleken dat de mededeling op rechtsgevolg is gericht. Hieruit volgt dat de afwijzende reactie van verweerder d.d. 30 januari 2006 op het verzoek van appellant, geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het bezwaarschrift van appellant daartegen heeft verweerder dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.5.    Het beroep is ongegrond.
2.6.    Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
2.8.    Het verzoek van appellant om verweerder met toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de door hem geleden schade moet eveneens worden afgewezen, reeds omdat deze bepaling daarvoor geen grondslag biedt ingeval het beroep ongegrond is.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep ongegrond;
II.    wijst het verzoek af;
III.    wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.T.T. van der Heijde, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt        w.g. Van der Heijde
Voorzitter      ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2006
349