ECLI:NL:RVS:2006:AZ3219

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607095/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • L.F. Egmond
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening door korpsbeheerder van de Politieregio Midden en West Brabant

Op 7 april 2006 heeft de korpsbeheerder van de Politieregio Midden en West Brabant bijstand of vertegenwoordiging door een bepaalde partij geweigerd voor de duur van één jaar. Tegen deze beslissing heeft de korpsbeheerder hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij op 12 oktober 2006 een brief is ingediend. Op 18 oktober 2006 heeft de korpsbeheerder de Voorzitter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek op 15 november 2006 ter zitting behandeld, waarbij zowel de korpsbeheerder als de wederpartij aanwezig waren.

De Voorzitter heeft overwogen dat het verzoek van de korpsbeheerder strekt tot opheffing van de schorsing die door de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda was opgelegd. De voorzieningenrechter had op 25 augustus 2006 het besluit van de korpsbeheerder geschorst, omdat er onvoldoende grond was voor de opvatting dat er structurele tekortkomingen waren aan de kant van de partij die bijstand verleende. De korpsbeheerder heeft aangevoerd dat hij de partij niet als gemachtigde kan toelaten vanwege de ernst van de bezwaren tegen deze persoon.

De Voorzitter heeft geconcludeerd dat er onvoldoende grond is voor de verwachting dat de Afdeling de eerdere uitspraak zal vernietigen. Het belang van de wederpartij om vertegenwoordigd te worden door de partij is erkend, en het belang van de korpsbeheerder om de schorsing op te heffen is niet zwaarwegend genoeg. Daarom heeft de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en de korpsbeheerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de wederpartij.

Uitspraak

200607095/2.
Datum uitspraak: 23 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
de korpsbeheerder van de Politieregio Midden en West Brabant
verzoeker,
tegen de uitspraak in zaak nos. 06/2202 en 06/3427 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 25 augustus 2006 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
verzoeker.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2006 heeft verzoeker (hierna: de korpsbeheerder) bijstand of vertegenwoordiging door [partij] geweigerd voor de duur van één jaar.
Bij besluit van 2 juni 2006 heeft de korpsbeheerder het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 augustus 2006, verzonden op 31 augustus 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het besluit van 7 april 2006 geschorst.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer de korpsbeheerder bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 oktober 2006, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 18 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2006, heeft de korpsbeheerder de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 november 2006, waar de korpsbeheerder, vertegenwoordigd door mr. L.W.H. van den Berg, juridisch medewerker bij de politieregio Midden en West Brabant, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [partij], werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het verzoek van de korpsbeheerder strekt tot opheffing van de door de voorzieningenrechter getroffen schorsing van het primaire besluit. Daarnaast verzoekt de korpsbeheerder dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat hij in afwachting van de uitspraak van de Afdeling op de ingestelde hoger beroepen geen nieuw besluit hoeft te nemen.
2.3.    Ter zitting heeft de korpsbeheerder dit laatste verzoek ingetrokken, omdat hij het nemen van een nieuw besluit onlosmakelijk verbonden ziet met het verzoek tot opheffing van de door de voorzieningenrechter getroffen schorsing van het primaire besluit. In dit licht heeft de korpsbeheerder aangevoerd dat hij een nieuw besluit zal nemen indien dat verzoek wordt afgewezen.
2.4.    Wat betreft het verzoek om de door de voorzieningenrechter getroffen schorsing op te heffen overweegt de Voorzitter het volgende.
De voorzieningenrechter heeft het besluit van 7 april 2006 geschorst, omdat naar zijn oordeel hetgeen door de korpsbeheerder is aangevoerd onvoldoende grondslag biedt voor de gerechtvaardigde opvatting dat hier sprake is van min of meer structurele tekortkomingen aan de kant van [partij] die een ingrijpende maatregel als bedoeld in artikel 2:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht rechtvaardigen. De korpsbeheerder wenst opheffing van deze schorsing, omdat hij als gevolg van de schorsing [partij] weer als gemachtigde moet toelaten, hetgeen hij gezien de ernst van de bezwaren tegen deze persoon onaanvaardbaar vindt. De vraag of de voorzieningenrechter bij de beoordeling van het bestreden besluit de juiste maatstaf heeft aangelegd leent zich minder goed voor beantwoording in het kader van de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening en dient daarom plaats te vinden bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure. De Voorzitter ziet echter onvoldoende grond voor de verwachting dat de Afdeling de aangevallen uitspraak zal vernietigen. Anders dan de korpsbeheerder betoogt heeft [wederpartij] naar het oordeel van de Voorzitter een zelfstandig belang bij deze procedure, omdat hij zijn belangen behartigd wenst te zien door [partij]. De Voorzitter acht het gestelde belang bij het voorkomen van bijstand of vertegenwoordiging door [partij] in het licht van het vorenoverwogene onvoldoende spoedeisend en zwaarwegend om het verzoek tot opheffing van schorsing te honoreren.
2.5.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6.    De korpsbeheerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt de korpsbeheerder van de politieregio Midden en West Brabant tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de politieregio Midden en West Brabant aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Egmond, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump           w.g. Egmond
Voorzitter        ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2006
426