200604130/1
Datum uitspraak: 29 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] zichzelf noemend "Bewonerscomité Van Meterenstraat = een te verbeteren straat"
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Bij besluiten van 23 augustus 2000 met kenmerk MBG 2000062678 en kenmerk 2000062681 heeft verweerder voor de gevels van de woningen, conform bijgevoegde gewaarmerkte bijlagen, ten hoogste toelaatbare geluidswaarden vastgesteld.
Bij besluit van 2 mei 2006 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 31 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 juli 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2006, waar appellanten niet zijn verschenen, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. B. Vink is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 88, eerste lid, van de Wet geluidhinder, zijn burgemeester en wethouders gehouden na een ingesteld akoestisch onderzoek aan de Minister van Verkeer, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de in de gemeente voorkomende gevallen te melden waarin op 1 maart 1986 een weg aanwezig was, terwijl op dat tijdstip binnen de zone van die weg reeds woningen aanwezig waren en de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van de weg hoger was dan 55 dB(A).
Ingevolge artikel 89, eerste lid, van de Wet geluidhinder stellen burgemeester en wethouders met inachtneming van de regels, gegeven krachtens het tweede lid, een programma vast van maatregelen die naar hun oordeel in aanmerking komen om de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevels van de in artikel 88 bedoelde woningen zoveel mogelijk te beperken tot 55 dB(A) en om zo nodig te voldoen aan artikel 111, tweede of derde lid van de Wet geluidhinder.
Ingevolge artikel 90, eerste en tweede lid, van de Wet geluidhinder, voor zover hier van belang, leggen burgemeester en wethouders het ingevolge artikel 89 eerste lid vastgestelde programma voor aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, die na ontvangst van het programma voor de woningen waarop het betrekking heeft, de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vast stelt.
Ingevolge artikel 20.13 (oud) van de Wet milieubeheer, in samenhang met art. 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan tegen deze vaststelling door een belanghebbende bezwaar worden gemaakt.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.1.1. Het besluit van verweerder bestaat uit een reeks beschikkingen. Het besluit stelt met betrekking tot de afzonderlijke in het besluit genoemde reeds bestaande woningen vast wat de hoogst toelaatbare geluidsbelasting is na uitvoering van het door burgemeester en wethouders voorgelegde programma. Het gevolg daarvan is dat burgemeester en wethouders gehouden zijn de maatregelen te nemen die nodig zijn om de aldus vastgestelde grenswaarden te bereiken en zo nodig te voldoen aan artikel 111, tweede of derde lid, van de Wet geluidhinder.
Het besluit roept verplichtingen in het leven voor burgemeester en wethouders, daarnaast is in beginsel uitsluitend de eigenaar, andere zakelijk gerechtigde of gebruiker van een woning waarvoor de grenswaarde is vastgesteld rechtstreeks bij het besluit betrokken. De woningen van appellanten behoren niet tot de woningen waarvoor verweerder grenswaarden heeft vastgesteld. Het bewonerscomité waarin appellanten gezamenlijk opereren bezit geen rechtspersoonlijkheid. Ook is niet gebleken dat het comité een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang heeft.
Gezien het vorenstaande had verweerder het bezwaarschrift hoe dan ook niet inhoudelijk kunnen beoordelen. Derhalve is de Afdeling onder aanvulling van gronden van oordeel dat het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Hetgeen overigens in beroep is aangevoerd behoeft geen bespreking.
2.2. Het beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Melse
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2006