ECLI:NL:RVS:2006:AZ3230

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603494/1 en 200603657/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Brink
  • D. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavend optreden tegen geluidsoverlast door horeca-inrichting

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 november 2006 uitspraak gedaan over het verzoek van appellant sub 1 om handhavend op te treden tegen een horeca-inrichting, [Restaurant], gelegen te [plaats]. Het verzoek werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken op 15 december 2005. Appellant sub 1 stelde dat de geluidnormen, zoals vastgesteld in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, waren overschreden. Hij voerde aan dat er voldoende bewijs was van overtredingen door gerenommeerde instanties en dat de geluidmetingen niet correct waren uitgevoerd. Appellant sub 2, handelend onder de naam [Restaurant], voerde aan dat het college ten onrechte geen nadere eisen had gesteld om aan de geluidnormen te voldoen.

De Raad van State heeft de argumenten van beide appellanten beoordeeld. Appellant sub 1 betoogde dat verweerder ten onrechte had afgezien van handhaving, terwijl verweerder stelde dat de geluidnormen niet waren overtreden en dat de ontheffing voor een bruiloft op 9 juli 2005 rechtmatig was. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de motivering van verweerder en dat de geluidnormen niet waren overschreden. De Afdeling concludeerde dat het verzoek om handhaving terecht was afgewezen.

Daarnaast werd het verzoek van appellant sub 2 om vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar afgewezen, omdat er geen sprake was van een herroeping van het primaire besluit. De beroepen van beide appellanten werden ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met geluidnormen en de voorwaarden waaronder ontheffingen kunnen worden verleend.

Uitspraak

200603494/1 en 200603657/1.
Datum uitspraak: 29 november 2006.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in de gedingen tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [appellant sub 2], handelende onder de naam [Restaurant], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2005 heeft verweerder het verzoek van appellant sub 1 om handhavend op te treden en nadere eisen op te leggen ten aanzien van [Restaurant], gelegen aan de [locatie] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 27 maart 2006, verzonden op 31 maart 2006, heeft verweerder het door appellant sub 1 hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van 25 april 2006, verzonden op 27 april 2006, heeft verweerder het door appellant sub 2 hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Tegen het besluit van 27 maart 2006 heeft appellant sub 1 bij brief van 7 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2006, en tegen het besluit van 25 april 2006 heeft appellant sub 2 bij brief van 17 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brieven van 19 juni 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant sub 1 en van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 3 november 2006, waar appellant sub 1 in persoon en appellant sub 2 in persoon en bijgestaan door mr. M.P.A. Oogjen, advocaat te Woerden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.J. Pieters-Janssen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant sub 2 heeft de grond, die is gericht tegen een passage in het door hem bestreden besluit van 25 april 2006, ter zitting ingetrokken.
2.2.    Ingevolge voorschrift 1.1.1, aanhef en onder a, van de bijlage behorende bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) - voor zover hier van belang - geldt voor het equivalente geluidniveau, veroorzaakt door in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, dat het niveau op de gevel van woningen niet meer mag bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) gedurende respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
In voorschrift 1.1.9 van de bijlage behorende bij het Besluit is - voor zover hier van belang - bepaald dat voorschrift 1.1.1 niet van toepassing is op dagen of delen van dagen in verband met de viering van festiviteiten of activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden voor ten hoogste twaalf keer per kalenderjaar.
2.3.    Appellant sub 1 betoogt dat verweerder ten onrechte heeft afgezien om handhavend op te treden. Hiertoe voert hij aan dat, zelfs al zouden de geluidmetingen niet geheel correct zijn uitgevoerd, voldoende vaststaat dat de voor de inrichting geldende geluidnormen zijn overschreden nu door twee gerenommeerde instanties overtredingen zijn geconstateerd. Verder betoogt hij dat het aannemelijk is dat, gezien het akoestisch rapport van Holland Akoestiek B.V. met nr. 950303 uit 1995 (hierna: het rapport uit 1995), niet aan de geluidnormen kan worden voldaan.
Voorts voert appellant aan dat verweerder in de nacht van 9 juli 2005 ten onrechte ontheffing van de geluidgrenswaarden, als bedoeld in voorschrift 1.1.9 van de bijlage behorende bij het Besluit, heeft verleend waardoor in die nacht ook een overtreding van de normen uit voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit heeft plaatsgevonden.
2.3.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit niet is overtreden. Hij stelt dat weliswaar in de nachten van 16 op 17 september 2005 en van 30 september op 1 oktober 2005 overschrijdingen van de geluidnormen zijn geconstateerd, maar dat bij eerstgenoemde meting geen stoorgeluidencorrectie en geen meteocorrectie en bij laatstgenoemde meting geen meteocorrectie is toegepast. Hij betoogt dat indien deze correcties wel zouden zijn toegepast de meetgegevens geen aanleiding zouden hebben gegeven om over te gaan tot handhaving.
Voorts stelt verweerder dat in de nacht van 9 juli 2005 in de inrichting een bruiloft werd gevierd, hetgeen onder de ontheffingsmogelijkheid van voorschrift 1.1.9 van de bijlage behorende bij het Besluit valt.
2.3.2.    Mede gelet op de door verweerder gegeven motivering ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet bevoegd was handhavend op te treden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet is gebleken dat in de nacht van 9 juli 2005 een overtreding van voorschrift 1.1.9 van de bijlage behorende bij het Besluit heeft plaatsgevonden. Daarom moet worden vastgesteld dat in die nacht geen sprake is geweest van overtreding van de geluidnormen uit voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit. Verweerder heeft het bezwaar tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek in zoverre dan ook terecht ongegrond verklaard.
2.4.    Voorts betoogt appellant sub 1 dat verweerder ten onrechte geen nadere eisen, in de zin van het sluiten van ramen en deuren tijdens het ten gehore brengen van mechanische muziek en het verplicht stellen van een geluidbegrenzer tot 85 dB(A), op grond van het Besluit heeft gesteld. Hij voert aan dat gelet op het rapport uit 1995 behorende bij de milieuvergunning van 5 december 1995, welk rapport volgens appellant sub 1 nog steeds op onderhavige inrichting van toepassing is, het stellen van nadere eisen noodzakelijk is om aan de gestelde geluidgrenswaarden te kunnen voldoen.
2.4.1.    Verweerder stelt dat het opleggen van een nadere eis aan de inrichting niet noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de thans geldende geluidnormen uit het Besluit. Hij betoogt dat hij bij de beoordeling of de inrichting aan de geluidnormen voldoet, anders dan appellant sub 1 stelt, moet toetsen aan de geluidnormen zoals opgenomen in het Besluit en niet aan de geluidnormen uit de reeds vervallen milieuvergunning.
2.4.2.    Door het van kracht worden van het Besluit valt de inrichting onder de werkingssfeer van dit Besluit en is voornoemde milieuvergunning komen te vervallen. Derhalve zijn op de onderhavige inrichting de geluidnormen als genoemd in voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit van toepassing. In hetgeen appellant betoogt bestaat, mede gelet op overweging 2.3.2, geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het stellen van een nadere eis in zoverre, voor zover in het kader van het Besluit mogelijk, niet nodig is.
2.5.    Appellant sub 2 stelt dat het verzoek om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken ten onrechte is afgewezen. Hij betoogt dat nu zijn bezwaar gedeeltelijk gegrond is verklaard het besluit van 15 december 2005 gedeeltelijk is herroepen.
2.5.1.    Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2.5.2.    Naar aanleiding van de gedeeltelijke gegrondverklaring van het bewaar heeft verweerder een overweging in het primaire besluit aangepast, maar heeft daarbij het dictum van het primaire besluit niet gewijzigd. Er is dan ook geen sprake van een herroeping van het primaire besluit, zodat verweerder het verzoek om vergoeding van de gemaakte kosten in bezwaar terecht heeft afgewezen.
2.6.    De beroepen zijn ongegrond. Reeds om die reden dient het verzoek van appellant sub 1 om schadevergoeding, dat gelet op het verhandelde ter zitting een verzoek in het kader van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht betreft, te worden afgewezen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart de beroepen ongegrond;
II.    wijst het verzoek van appellant sub 1 om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Leeuwen
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2006.
373-517.