ECLI:NL:RVS:2006:AZ3238

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602274/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • W. van den Brink
  • Ch.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling en bouwvergunning voor appartementen en basisschool in Vinkeveen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen, dat op 18 januari 2005 vrijstelling en een bouwvergunning eerste fase heeft verleend aan Memid Investment B.V. voor de oprichting van appartementen, een basisschool, een peuterspeelzaal en een parkeerkelder op het perceel Pijlstaartlaan 3-7 in Vinkeveen. Appellanten, bewoners van de omgeving, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat door het college op 16 juni 2005 ongegrond is verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht heeft op 13 februari 2006 het beroep van appellanten ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep hebben ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 23 oktober 2006 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan 'Zuiderwaard 1981', maar dat het college op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling heeft kunnen verlenen. De Afdeling heeft vastgesteld dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat het college een deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt en dat de vrijstelling en bouwvergunning in redelijkheid zijn verleend. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het hoger beroep ongegrond.

De beslissing van de Raad van State houdt in dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 29 november 2006.

Uitspraak

200602274/1.
Datum uitspraak: 29 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. SBR 05/3877 en 05/2178 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 13 februari 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen (hierna: het college ) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Memid Investment B.V." (hierna: Memid Investment) vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van appartementen, een basisschool, een peuterspeelzaal en een parkeerkelder op het perceel kadastraal bekend, gemeente Vinkeveen, sectie E, nummers 2096, 2097 en 2098, plaatselijk bekend Pijlstaartlaan 3-7 (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 juni 2005 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 februari 2006, verzonden op 20 februari 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 24 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 april 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 29 mei 2006 hebben het college van gedeputeerde staten van Utrecht en Memid Investment memories ingediend.
Bij brief van 13 juni 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2006, waar appellanten, bijgestaan door mr. G.J. Scholten, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door F.W.J. Verheul en ir. P.J. Bos, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord Memid Investment, vertegenwoordigd door mr. F.J.A. van Ooijen, advocaat te Amsterdam, en het college van gedeputeerde staten van Utrecht, vertegenwoordigd door ing. G.J. Jaspers, ambtenaar van de provincie.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan voorziet in het oprichten van een complex met 67 appartementen, een basisschool, een peuterspeelzaal en een parkeerkelder op het perceel.
2.2.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zuiderwaard 1981" rust op het perceel de bestemming "Bebouwing voor openbare en bijzondere doeleinden en bijbehorende terreinen". Het bouwplan is daarmee in strijd. Teneinde realisering daarvan mogelijk te maken, heeft het college toepassing gegeven aan artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).
2.3.    Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
2.4.    Het betoog van appellanten dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 19, tweede lid, van de WRO, faalt. In de "Circulaire artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening" van 12 november 2002 (hierna: de Circulaire) zijn de door gedeputeerde staten van Utrecht aangegeven categorieën van gevallen opgenomen. Blijkens deze Circulaire kunnen burgemeester en wethouders zonder verklaring van geen bezwaar vrijstelling verlenen voor projecten die in overeenstemming zijn met door gedeputeerde staten aanvaard gemeentelijk beleid, zoals vastgelegd in een ontwerp van een structuurplan, een bestemmingsplan of een ander gemeentelijk plan of beleidsdocument voor specifieke ruimtelijke onderwerpen. De genoemde plannen kunnen als basis dienen voor een algemene verklaring van geen bezwaar. Indien zienswijzen worden ingediend, is blijkens de Circulaire wel een verklaring van geen bezwaar voor het project vereist.
Bij besluit van 21 januari 2003 hebben gedeputeerde staten op basis van een gemeentelijke beleidsdocument, waarmee de gemeenteraad op 11 juli 2002 heeft ingestemd, een algemene verklaring van geen bezwaar verleend voor een aanpassing van de bebouwingscontour bij Vinkeveen ten behoeve van de verplaatsing van het Paus Johannes College en de bouw van onder meer een appartementencomplex en een basisschool op de vrijgekomen locatie. Het geheel wordt aangemerkt als het PAP-project.
Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat het project als gevolg van de algemene verklaring van geen bezwaar onder het door gedeputeerde staten aanvaarde gemeentelijke beleid, als bedoeld in de Circulaire, valt. Dat deze algemene verklaring van geen bezwaar betrekking heeft op relatief concrete ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder het onderhavige bouwplan, brengt niet met zich dat geen sprake zou zijn van gemeentelijk beleid. Anders dan appellanten betogen, volgt uit de Circulaire niet dat aan door gedeputeerde staten aanvaard gemeentelijk beleid een beleidsregel als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht ten grondslag dient te liggen.
Bij besluit van 14 december 2004 hebben gedeputeerde staten vervolgens ten behoeve van het onderhavige bouwplan een specifieke verklaring van geen bezwaar verleend voor de vrijstelling, welke specifieke verklaring vereist was aangezien zienswijzen waren ingediend. Anders dan appellanten betogen kon bij deze verklaring van geen bezwaar ten behoeve van de vrijstelling worden volstaan met een verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing behorende bij het PAP-project. In dit verband heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat de omstandigheid dat aanvankelijk is uitgegaan van een ander bouwplan en nadien voor het onderhavige bouwplan bouwvergunning en vrijstelling is verleend niet betekent dat de ruimtelijke onderbouwing voor het PAP-project niet kan dienen als onderbouwing voor het onderhavige bouwplan. Hierbij is van belang dat het onderhavige bouwplan kan worden gedragen door voormelde ruimtelijke onderbouwing.
2.4.1.    Het betoog van appellanten dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college geen deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt faalt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat naast de financiële belangen de overige relevante belangen zijn afgewogen. Hierbij heeft de voorzieningenrechter terecht betrokken dat het bouwplan naar aanleiding van de inspraak door appellanten op verschillende punten is aangepast en dat niet is gebleken dat de voorziene bouwmassa en bouwhoogte van dien aard zullen zijn dat deze een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van appellanten met zich zullen brengen. De voorzieningenrechter heeft in dit verband terecht overwogen dat het feit dat het college niet geheel aan de wensen van appellanten tegemoet is gekomen niet betekent dat hun belangen niet of onvoldoende zijn meegewogen.
2.4.2.    Gelet op het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen en terecht bouwvergunning heeft verleend.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin    w.g. Langeveld
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2006
317-459.