200603766/1.
Datum uitspraak: 29 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap "Evides N.V.", gevestigd te Rotterdam,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/3893 van de rechtbank Rotterdam van 5 april 2006 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat.
Bij besluit van 9 maart 2005 heeft de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Staatssecretaris) een aanvraag van de rechtsvoorganger van appellante, de naamloze vennootschap "N.V. Waterbedrijf Europoort", om een bijdrage in verband met het verleggen van leidingen vanwege de versterking van de Europadijk, nabij Rozenburg, afgewezen.
Bij besluit van 26 juli 2005 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 april 2006, verzonden op 10 april 2006, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 22 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 juni 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 juli 2006 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. F.M.G.M. Leyendeckers, advocaat te Utrecht, bijgestaan door mr. A. van Reeuwijk, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. F. Blok, in dienst van het ministerie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder II, aanhef en onder d, van de Deltawet (Stb. 1958, 246), zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover thans van belang, worden ter beveiliging van het land tegen hoge stormvloeden werken uitgevoerd tot versterking van de hoogwaterkering langs de Rotterdamsche Waterweg en daarmede in open verbinding staande wateren.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, worden de werken, bedoeld in artikel 1, onder II, uitgevoerd door de beheerders dan wel door degenen die daartoe uit anderen hoofde verplicht zijn.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, worden voorzieningen betreffende waterstaatswerken, welke naar het oordeel van de Minister van Verkeer en Waterstaat in het algemeen belang noodzakelijk of wenselijk zijn als gevolg van de uitvoering van de in artikel 1 bedoelde werken, door het Rijk getroffen, tenzij het volgende lid van dit artikel daarop van toepassing is.
Ingevolge het tweede lid geschiedt, indien als gevolg van de uitvoering van de in artikel 1 bedoelde werken voorzieningen moeten worden getroffen ter aanpassing van bestaande waterstaatswerken of nieuwe vervangende werken tot stand moeten worden gebracht, dit door de beheerders dan wel door degenen, die daartoe uit anderen hoofde verplicht zijn.
Ingevolge artikel 5, derde lid, wordt aan degene die verplicht is tot uitvoering van werken of voorzieningen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, op aanvraag een bijdrage ten laste van het Rijk van 100 pct. in de kosten van uitvoering toegekend.
2.2. Bij besluit van 5 december 2003 heeft het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap De Brielse Dijkring de aan de rechtsvoorganger van appellante verleende vergunning voor het houden van waterleidingen in de Europadijk opgezegd in verband met de ophoging/versterking van deze dijk, alsmede de plaatsing van een damwand tussen de waterkering en de langs gelegen leidingstraat. Bij deze opzegging heeft dat college tevens de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten Rijkswaterstaatswerken en spoorwegen 1999 van toepassing verklaard.
Bij besluit van 26 juli 2005 heeft de Staatssecretaris het bezwaar tegen zijn besluit van 9 maart 2005, waarbij een aanvraag om een bijdrage als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Deltawet in de kosten ten behoeve van het verleggen van leidingen in de Europadijk is afgewezen, ongegrond verklaard. Dat de verhoging van de dijk het verleggen van de leidingen noodzakelijk heeft gemaakt, laat volgens de Staatssecretaris onverlet dat geen sprake is van een zodanig verband tussen de leidingen en de dijk als waterstaatswerk, dat verlegging van de leidingen kan worden aangemerkt als een voorziening ter aanpassing van de dijk, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Deltawet. Ten aanzien van de beantwoording van de vraag of de leidingen zijn aan te merken als waterstaatswerken, wordt aangesloten bij het begrip "waterstaatswerken", zoals gedefinieerd bij het eerste ontwerp van de Waterstaatswet 1900: "die (werken) welke dienen tot instandhouding van de bodem, tot regeling van de stand en de loop van het water en de land- en waterwegen." De leidingen van appellante betreffen leidingen ten behoeve van de distributie van (drink)water, die geen significante waterstaatskundige functie hebben waar het gaat om de waterkwaliteit dan wel de waterkwantiteit (aan- en afvoer van hemel- en oppervlaktewater), zodat de leidingen niet vallen binnen voormelde definitie, aldus de Staatssecretaris.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat uit de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2002 in zaak no.
200102524/1(AB 2002, 220) valt af te leiden dat een leiding kan worden aangemerkt als een waterstaatswerk, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Deltawet, indien het een waterkwantiteitsfunctie van enige omvang heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is de drinkwaterleiding van appellante niet te beschouwen als een waterstaatswerk, omdat het geen waterkwantiteitsfunctie in voormelde zin heeft. De drinkwaterleiding onderscheidt zich niet van andere in de dijk gelegen (nuts)leidingen die geen functie hebben in het kader van het waterbeheersysteem.
Ook kan naar het oordeel van de rechtbank het verleggen van de drinkwaterleidingen van appellante niet worden aangemerkt als een voorziening ter aanpassing van een bestaand waterstaatswerk, te weten de Europadijk, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Deltawet. Uit voormelde uitspraak van de Afdeling valt af te leiden dat de uitleg van het begrip "voorziening" moet worden bezien in het perspectief van het begrip "waterstaatswerk". De wetgever heeft met "voorziening ter aanpassing van waterstaatswerken" het oog gehad op voorzieningen die ter aanpassing van bestaande waterstaatswerken - anders dan de Europadijk zelf - moeten worden getroffen als gevolg van de versterking van een werk (in dit geval de Europadijk) als bedoeld in artikel 1 van de Deltawet.
2.4. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat niet alleen leidingen met een waterkwantiteitsfunctie, maar ook leidingen met een waterkwaliteitsfunctie zijn aan te merken als een waterstaatswerk in de zin van de Deltawet, zodat de drinkwaterleidingen van appellante zijn aan te merken als een waterstaatswerk. Appellant betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de verlegging van distributieleidingen is aan te merken als een voorziening ter aanpassing van een bestaand waterstaatswerk.
2.4.1. Het betoog slaagt niet. De drinkwaterleidingen van appellante hebben geen functie voor de instandhouding van het waterkeren of waterafvoerend vermogen en zijn, anders dan de Europadijk zelf, niet aan te merken als een waterstaatswerk. Het beroep van appellante op voormelde uitspraak van 22 mei 2002 faalt, nu in die zaak, anders dan in het onderhavige geval, sprake was van een effluentleiding, die niet slechts dient voor de afvoer van, door de afvalzuiveringsinstallatie gezuiverd, afvalwater, maar ook - en zelfs in overwegende mate - een functie heeft voor de afvoer van regenwater dat op de verharde oppervlakken valt, naar groot oppervlaktewater.
Evenmin zijn de drinkwaterleidingen aan te merken als een voorziening ter aanpassing van een bestaand waterstaatswerk, omdat de leidingen van appellante geen waterstaatskundige functie hebben. De enkele omstandigheid dat de leidingen dienen te worden verlegd als gevolg van de versterking van de Europadijk, betekent niet dat sprake is van een voorziening, als hiervoor bedoeld.
Het betoog van appellante dat er geen reëel alternatief is om de kosten voor verlegging van de leidingen vergoed te krijgen, omdat een verzoek om vergoeding van deze kosten op grond van voormelde nadeelcompensatieregeling niet succesvol zal zijn, leidt, wat daar verder van zij, niet tot een ander oordeel.
De rechtbank heeft met recht overwogen dat de Staatssecretaris terecht de aanvraag van appellante om een bijdrage, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Deltawet, heeft afgewezen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van
mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2006