ECLI:NL:RVS:2006:AZ3732

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607563/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • R.I.Y. Lap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van vergunning voor oprichting bierbrouwerij in Sevenum

Op 1 december 2006 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vergunning voor de oprichting van een bierbrouwerij in Sevenum. De vergunning was op 29 augustus 2006 verleend door het college van burgemeester en wethouders van Sevenum en was bedoeld voor het oprichten en in werking hebben van de brouwerij tot 1 februari 2011. Verzoekers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Ze voerden aan dat de aan de vergunning verbonden voorschriften inzake geluid en geur onvoldoende waren onderbouwd en dat er geen deugdelijk onderzoek was verricht naar de geluidbelasting en geurhinder die de brouwerij zou veroorzaken.

De Voorzitter heeft de zaak op 21 november 2006 ter zitting behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er geen inzicht was in de te verwachten geluidbelasting en geurhinder. De Voorzitter oordeelde dat de vergunning niet in stand kon blijven, omdat verweerder niet de nodige kennis had vergaard omtrent de relevante feiten, zoals vereist door artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De Voorzitter heeft daarom de vergunning geschorst en het college van burgemeester en wethouders van Sevenum veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker, alsook tot terugbetaling van het griffierecht.

De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen onderzoek naar de gevolgen van vergunningverlening, vooral in gevallen waar geluid- en geurhinder een rol spelen. De beslissing van de Voorzitter is voorlopig en niet bindend voor de bodemprocedure, maar geeft wel aan dat de vergunninghouder moet voldoen aan de wettelijke eisen voor het verkrijgen van een vergunning.

Uitspraak

200607563/2.
Datum uitspraak: 1 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Sevenum,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een bierbrouwerij op het perceel [locatie] te [plaats] voor een periode tot 1 februari 2011. Dit besluit is op 8 september 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 12 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 november 2006, waar verzoekers, van wie [gemachtigde] in persoon en bijgestaan door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Eindhoven, en verweerder, vertegenwoordigd door K.M. Steeghs, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekers richten zich met name tegen de aan de vergunning verbonden voorschriften 2.3 en 2.4. Volgens hen worden in deze voorschriften ten onrechte uitzonderingen toegestaan op de gestelde piekgeluidgrenswaarden.
Voorts stellen verzoekers te vrezen voor geurhinder. In dit kader merken zij onder meer op dat verweerder ondeugdelijk onderzoek heeft verricht naar de optredende geurbelasting ter plaatse van de woning van verzoekers.
2.2.1.    Ingevolge voorschrift 2.3 zijn de in voorschrift 2.2 gestelde piekgeluidgrenswaarden niet van toepassing op het laden en lossen van goederen en het ten behoeve hiervan manoeuvreren van motorvoertuigen, voor zover dit plaatsvindt tussen 7.00 en 19.00 uur, niet zijnde zondagen en algemeen erkende feestdagen.
Ingevolge voorschrift 2.4 mag onverminderd het gestelde in voorschrift 2.2 het maximale geluidniveau (Lmax), voor zover dat een gevolg is van de incidentele bedrijfssituaties (het laden en bezorgen van bier in de avondperiode tussen 19.00 en 21.00 uur), gedurende maximaal 12 maal per jaar, ter plaatse van de in voorschrift 2.1 genoemde geluidgevoelige bestemmingen, gemeten in de meterstand "fast", niet groter zijn dan
72 dB(A) tussen 19.00 en 21.00 uur.
2.2.2.    Uit de stukken blijkt niet dat aan het besluit van 29 augustus 2006 enig onderzoek ten grondslag ligt naar de geluidbelasting vanwege de inrichting. Ter zitting heeft verweerder weliswaar vermeld dat hij indicatieve berekeningen heeft gemaakt, doch van een rapport waarin die berekeningen zijn neergelegd, is niet gebleken. Nu inzicht in de te verwachten geluidbelasting ontbreekt, is evenmin duidelijk of de in voorschrift 2.2 gestelde piekgeluidgrenswaarden wel worden overschreden bij het uitvoeren van de in de voorschriften 2.3 en 2.4 bedoelde activiteiten.
Voorts is niet gebleken dat aan het besluit van 29 augustus 2006 deugdelijk onderzoek naar de door de inrichting te veroorzaken geurbelasting ten grondslag ligt. Blijkens de considerans van dit besluit stelt verweerder zich op grond van de volgens haar zeer beperkte omvang van de brouwactiviteiten (slechts twee keer per maand), de omstandigheid dat voor een periode van vijf jaar vergunning wordt aangevraagd en verleend, en de toegenomen afstand tussen het emissiepunt en woningen van derden op het standpunt dat de geurhinder acceptabel zal zijn. De Voorzitter is van oordeel dat die omstandigheden, wat daarvan zijn moge, voor het onderhavige geval een onvoldoende rechtvaardiging vormen een onderzoek naar de geurbelasting achterwege te laten. Daartoe is het volgende van belang. Afgezien van het feit dat de omstandigheid dat voor vijf jaar vergunning wordt verleend geen argument kan zijn om de optredende geurhinder acceptabel te achten, is uit het verhandelde ter zitting gebleken dat verweerder geen inzicht heeft in de geurbelasting die optreedt in de verschillende stadia van het bierbrouwen en de duur van die stadia. Ook de door verweerder genoemde afstand tussen het nieuwe emissiepunt en de woning van verzoekers, te weten 19 meter, is niet zodanig dat bij voorbaat valt uit te sluiten dat verzoekers onaanvaardbare geurhinder van de inrichting zullen ondervinden.
2.2.3.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zowel op het punt van geluid als op het punt van geur bij de voorbereiding van het besluit van
29 augustus 2006 in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet de nodige kennis vergaard omtrent de relevante feiten. Nu daarom verwacht moet worden dat dit besluit in beroep niet in stand zal kunnen blijven, ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.3.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sevenum van 29 augustus 2006, kenmerk 27511;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sevenum tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 683,07 (zegge: zeshonderdrieëntachtig euro en zeven cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Sevenum aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de gemeente Sevenum aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll      w.g. Lap
Voorzitter      ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2006
288