ECLI:NL:RVS:2006:AZ3735

Raad van State

Datum uitspraak
6 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603945/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • T.E. Larsson-van Reijsen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de gemeente Oost Gelre tegen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie inzake tijdigheid van het beroepschrift

In deze zaak heeft de gemeente Oost Gelre hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen van 29 maart 2006. De gemeente betwist de tijdigheid van het ingediende beroepschrift. De Raad van State heeft vastgesteld dat het beroepschrift op 15 mei 2006 is ingediend, maar dat het pas op 22 mei 2006 bij de Raad van State is ontvangen. De termijn voor het indienen van een beroepschrift, die begon op 8 april 2006 en eindigde op 19 mei 2006, is daarmee overschreden. De Raad van State heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geraadpleegd, met name artikel 6:7 en artikel 6:24, die de termijnen voor het indienen van beroepschriften regelen. Aangezien er geen bewijs was van tijdige indiening, werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad van State heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 6 december 2006.

Uitspraak

200603945/1.
Datum uitspraak: 6 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de gemeente Oost Gelre (voorheen: de gemeente Groenlo),
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1757 van de rechtbank Zutphen van 29 maart 2006 in het geding tussen:
appellante,
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
1.    Procesverloop
Bij brief van 15 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2006, heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 29 maart 2006.
Bij brief van 1 augustus 2006 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door J. Voerman en A.J. Somberg, ambtenaren in haar dienst, en de minister, vertegenwoordigd door mr. H.S. Poppens, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Justitie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De aangevallen uitspraak is verzonden op 7 april 2006, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift ingevolge het bepaalde in artikelen 6:7 en 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is begonnen op 8 april 2006 en geëindigd op 19 mei 2006.
Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, is een hoger-beroepschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn per post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2.2.    Voor de toepassing van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb geldt het tijdstip van toevertrouwen van het geschrift aan TPG Post als tijdstip van indiening en daarbij wordt van de datum van het door TPG Post gestelde datumstempel uitgegaan. Nu op het geschrift geen door TPG Post aangebrachte datumstempel is gesteld, is er geen bewijs ten aanzien van het tijdstip van terpostbezorging, als bedoeld in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, zodat dat artikel niet van toepassing is en als datum van indiening van het geschrift de datum van binnenkomst bij de Afdeling, te weten 22 mei 2006, geldt. Het hoger-beroepschrift is derhalve niet tijdig ingediend.
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest.
2.3.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek     w.g. Larsson-van Reijsen
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2006
344