200603933/1.
Datum uitspraak: 6 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/1384 en 06/1064 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 mei 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer.
Bij besluit van 14 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer (hierna: het college ) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van 6 huurwooneenheden met buitenbergingen op het perceel Grotestraat 48a t/m 48f te Vierlingsbeek.
Bij besluit van 10 januari 2006 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 mei 2006, verzonden op 10 mei 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 24 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [directeur] en bijgestaan door mr. D. Pool, en het college, vertegenwoordigd door P.G.C. Claassen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Vierlingsbeek" rust op het in geding zijnde perceel de bestemming "Woondoeleinden klasse AB" en rust op het perceel van appellante de bestemming "Plaatselijke bedrijven".
Ingevolge artikel 3 (Woondoeleinden (in aangegeven klassen), lid B, onderdeel 1, van de planvoorschriften ,voor zover hier van belang, mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen de op de plankaart aangegeven bebouwingsvlakken worden gebouwd, waarbij per bebouwingsvlak, afhankelijk van de aangeduide klasse(n), de volgende woningtypen, dan wel combinaties daarvan, zijn toegelaten:
- klasse A: vrijstaande hoofdgebouwen;
- klasse B: halfvrijstaande en geschakelde hoofdgebouwen;
Ingevolge artikel 8 (Plaatselijke bedrijven), lid A, onder I, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Plaatselijke bedrijven" aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsdoeleinden van plaatselijke aard, voor zover ze uit planologisch-milieuhygiënisch opzicht toelaatbaar zijn.
Ingevolge lid A, onder II, onderdeel 2, van dat artikel wordt bij de bepaling van de toelaatbaarheid van nieuwe bedrijfsactiviteiten de staat van bedrijfsactiviteiten gehanteerd. Bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 zijn toelaatbaar.
Ingevolge artikel 8, lid B, onderdeel I, sub 2, van de planvoorschriften mogen andere gebouwen dan woningen zowel binnen als buiten het bebouwingsvlak worden gebouwd, tenzij op de plankaart een bebouwingsvlak is aangegeven dat niet voor woningen is bedoeld.
2.2. Vast staat dat het bouwplan wat woningtype betreft in strijd is met de bestemming "Woondoeleinden klasse AB" en dat voor de realisering ervan vrijstelling van het bestemmingsplan ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is vereist.
2.3. Appellante betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat ten onrechte vrijstelling is verleend voor het bouwplan, nu dat volgens haar ten onrechte nieuwe woningen mogelijk maakt binnen een afstand van 50 meter tot haar schildersbedrijf op het perceel [locatie] te [plaats].
2.4. Niet in geschil is dat het bestemmingsplan op het perceel van appellante bedrijfsbebouwing buiten het aanwezige bebouwingsvlak toelaat. Voorts staat vast dat de voorziene woningen binnen een afstand van 50 meter tot de perceelsgrens van het bedrijf van appellante zijn voorzien en dat de in het verleden opgerichte woningen Grotestraat 48 en 59 zich op een kortere afstand tot deze grens bevinden dan de voorziene woningen.
2.5. Voor zover appellante wijst op de bij bouwnijverheidsbedrijven aan te houden afstand van 50 meter op basis van de Brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, overweegt de Afdeling dat deze indicatieve afstand in beginsel is bedoeld voor toepassing in zogenoemde nieuwe blanco situaties en in bestaande situaties slechts een aanwijzing kan geven voor de mate van mogelijke hinder. Van een nieuwe situatie is, anders dan in het door appellante genoemde geval van voorziene bouw op het perceel nabij de Klaphekken, aan de zijde van de Grotestraat geen sprake. Daarbij is van belang dat zich aan deze straat en in de nabijheid van het bedrijf van appellante verschillende woningen bevinden, op de voorziene bouwlocatie reeds een woongebouw met vijf wooneenheden staat en dat ter plaatse woningbouw is toegestaan. De vrijstelling maakt slechts mogelijk dat ter plaatse een gebouw met een ander woningtype en een beperkt aantal extra wooneenheden kan worden gebouwd.
Voor zover appellante betoogt dat de uitbreidingsmogelijkheden van haar bedrijf worden beperkt als gevolg van het bouwplan en dat de wooneenheden ernstige hinder zullen ondervinden is de Afdeling met de voorzieningenrechter van oordeel dat de beperking van uitbreidingsmogelijkheden geen gevolg is van het bouwplan, aangezien de ligging van de woningen Grotestraat 48 en 59 deze beperking voor het bedrijf reeds met zich brengt. Op basis van het ter zitting getoonde kaartmateriaal en de stukken stelt de Afdeling vast dat het in aanmerking te nemen emissiepunt van het bedrijf van appellante op 50 meter van de voorziene woningen ligt en dat verplaatsing van dit punt, met inachtneming van de relevante milieuregelgeving, richting deze woningen reeds door de aanwezigheid van de woningen Grotestraat 48 en 59 onmogelijk is geworden. Derhalve is niet aannemelijk dat de wooneenheden ernstige hinder zullen ondervinden van het bedrijf.
2.5.1. Gelet op het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat het college voor het bouwplan in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen en terecht bouwvergunning heeft verleend.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjakoviæ, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Bosnjakovic
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2006