ECLI:NL:RVS:2006:AZ4268

Raad van State

Datum uitspraak
6 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606531/1 en 200606531/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M. Oosting
  • B.C. Bosnjakovic
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Stadscentrum Kerngebied I 1998-5 (Hessenberg) Nijmegen

Op 6 december 2006 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Stadscentrum Kerngebied I 1998-5 (Hessenberg)" dat door de gemeenteraad van Nijmegen was vastgesteld op 22 december 2005. Appellante, die zich verzet tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan, heeft op 5 september 2006 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zaak werd behandeld op 21 november 2006, waarbij appellante werd bijgestaan door mr. drs. T.L. Fernig en verweerder werd vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie. De gemeenteraad was vertegenwoordigd door mr. M.R.J. Baneke, advocaat te Nijmegen.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het bestemmingsplan voorziet in de herinrichting van het Hessenbergterrein en de bouw van een ondergrondse parkeergarage. Appellante betoogde dat er geen definitieve keuze was gemaakt voor de ontsluiting van de parkeergarage en dat er geen onderzoek was verricht naar de gevolgen voor de manoeuvreerruimte en bevoorradingssituatie. Verweerder stelde echter dat verkeersmaatregelen de problemen konden mitigeren en dat de goedkeuring van het plan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening.

De Voorzitter concludeerde dat de gevolgen voor het woon- en leefklimaat en de verkeerssituatie voldoende waren bezien en dat de goedkeuring van het bestemmingsplan door verweerder terecht was verleend. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 6 december 2006.

Uitspraak

200606531/1 en 200606531/2.
Datum uitspraak: 6 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2005 heeft de gemeenteraad van Nijmegen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 november 2005, het bestemmingsplan "Stadscentrum Kerngebied I 1998-5 (Hessenberg)" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 juli 2006, kenmerk 2006-002390, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 5 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 september 2006.
Bij eerstgenoemde brief heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2006, waar appellante, in persoon, en bijgestaan door mr. drs. T.L. Fernig, en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. M.R.J. Baneke, advocaat te Nijmegen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
2.2.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Toetsingskader
2.3.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Voorzitter kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.4.    Het plan voorziet in de herinrichting van het zogenoemde Hessenbergterrein in de binnenstad van Nijmegen en maakt onder meer een ondergrondse parkeergarage met vier bouwlagen mogelijk met een in- en uitrit aan de Achter de Carmel.
Standpunt van appellante
2.5.    Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" en de aanduiding "In- uitgang parkeergarage/fietsenstalling". Daartoe voert zij aan dat in het plan ten onrechte geen definitieve keuze is gemaakt voor de wijze van ontsluiten van de parkeergarage. Voorts voert zij aan dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de gevolgen van het plan voor de manoeuvreerruimte en de bevoorradingssituatie in de Achter de Carmel. Zij vreest een ernstige aantasting van haar woon- en leefklimaat en verkeersproblemen aangezien voor vrachtverkeer de manoeuvreerruimte ter plaatse zal afnemen.
Standpunt van verweerder
2.6.    Verweerder heeft geen reden gezien het voormelde plandeel in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft het goedgekeurd. Hij is van mening dat door middel van verkeersmaatregelen verkeersproblemen en een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat kunnen worden voorkomen.
Vaststelling van de feiten
2.7.    Bij zijn oordeelsvorming gaat de Voorzitter uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.1.    Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Woondoeleinden (W)" aangewezen gronden bestemd voor het wonen en bijbehorende voorzieningen, zoals verhardingen, erf, voetgangersgebied, ondergrondse parkeergarage/fietsenstalling, daarvoor benodigde ondergrondse verbindingen en groenvoorzieningen.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, aanhef en c, d en e, van de planvoorschriften mogen op deze gronden ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
c. ondergrondse parkeergarage/fietsenstalling in maximaal 4 bouwlagen begrensd middels de aanduiding "Grens ondergrondse parkeergarage/fietsenstalling" op de plankaart en daarvoor benodigde ondergrondse verbindingen in 1 bouwlaag met een maximale breedte van 7 meter per verbinding;
d. via de in-/uitgang parkeergarage/fietsenstalling Achter de Carmel mogen maximaal 400 (auto)parkeerplaatsen ontsloten worden;
e. in- uitgang parkeergarage/fietsenstalling ter plaatse van de aanduiding "In- uitgang parkeergarage/fietsenstalling", zoals aangegeven op de plankaart.
2.7.2.    In de plantoelichting staat dat de parkeergarage vanaf de hoofdwegenstructuur (Parkweg - Doddendaal) wordt ontsloten via de route Titus Brandsmastraat - Achter de Carmel. Om over voldoende flexibiliteit te beschikken in de ontwerpfase van het bouwplan zijn in het plan drie ontsluitingsmogelijkheden voor de parkeergarage opgenomen, namelijk de Achter de Carmel, de Doddendaal en via de Pijkestraat.
2.7.3.    Tussen het pand van appellante en de voorziene in- en uitrit van de parkeergarage bevindt zich een afstand van ongeveer zes meter. De parkeergarage met in- en uitrit is voorzien op een terrein dat braak ligt en dat thans nog een mogelijkheid biedt om te keren aan vrachtverkeer dat een aantal winkels aan de Houtstraat aan de achterzijde via de Achter de Carmel bevoorraadt.
Het oordeel van de Voorzitter
2.8.    Anders dan appellante betoogt, staat een goede ruimtelijke ordening er in beginsel niet aan in de weg om bij een bestemmingsplan te voorzien in meerdere mogelijke in- en uitritten voor een parkeergarage en brengt de gekozen wijze van bestemmen enkel met zich dat elk van de verschillende mogelijke in- en uitritten uitvoerbaar moet zijn en moet voldoen aan de eis van een goede ruimtelijke ordening. Dat niet alle aldus mogelijk gemaakte in- en uitritten zullen worden verwezenlijkt, maakt dat niet anders.
Ten aanzien van de in- en uitrit van de parkeergarage aan de Achter de Carmel is, gelet op de beperkte afstand tot de woning van appellante en het wegverloop, aannemelijk dat deze enige gevolgen zal hebben voor het woon- en leefklimaat en de verkeers- en bevoorradingssituatie ter plaatse. Het betreft hier echter een binnenstedelijke omgeving, waar uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in beginsel kleinere afstanden tussen verschillende functies toelaatbaar zijn dan in een minder dicht bebouwde omgeving. Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de mogelijke negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat en de verkeerssituatie ter plaatse door het nemen van verkeersmaatregelen, met name een inrijdverbod voor vrachtwagens boven een bepaalde lengte, voldoende kunnen worden beperkt. In dit verband is ter zitting door de gemeenteraad toegezegd dat de Achter de Carmel niet toegankelijk zal worden gemaakt voor vrachtwagens langer dan acht meter en dat indien nodig verderstrekkende verkeersmaatregelen zullen worden genomen. Gelet op het voorgaande acht de Voorzitter het niet onredelijk dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat de gevolgen van het plan voor de manoeuvreerruimte en de bevoorradingssituatie in de Achter de Carmel voldoende zijn bezien en dat, mede gelet op de te treffen verkeersmaatregelen, geen noodzaak bestond voor nader onderzoek.
2.9.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" en de aanduiding "In- uitgang parkeergarage/fietsenstalling" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het voormelde plandeel. Het beroep is ongegrond. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Proceskosten
2.10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep ongegrond;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bosnjakovic, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting     w.g. Bosnjakovic
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2006
317-459.