ECLI:NL:RVS:2006:AZ4269

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607669/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • R.I.Y. Lap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor inzameling afgewerkte olie op basis van Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Raad van State op 5 december 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een geweigerde vergunning voor het inzamelen van afgewerkte olie. Verzoekster, KS-Recycling GmbH & Co KG, had op 1 september 2006 een vergunning aangevraagd op basis van artikel 10.48 van de Wet milieubeheer, maar deze werd geweigerd door de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De weigering was gebaseerd op het feit dat verzoekster geen inzamelplichtgebied wilde aanvaarden en dat het maximale aantal inzamelvergunninghouders al was bereikt. Dit besluit werd op 7 september 2006 ter inzage gelegd.

Verzoekster heeft op 19 oktober 2006 beroep ingesteld tegen de weigering en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 21 november 2006 werd het verzoek behandeld, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door mr. B.J.M. Veldhoven en de verweerder door mr. drs. J.P.J. Geurts en ir. R.B.J. van Zwieten. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat de gronden van verzoekster, die stelden dat het vergunningstelsel in strijd was met Europees recht, niet in deze procedure beoordeeld konden worden, maar in de bodemprocedure aan de orde moesten komen.

De Voorzitter concludeerde dat de gevraagde voorlopige voorziening, die een fictieve vergunning voor het inzamelen van afgewerkte olie zou zijn, gezien de betrokken belangen een te ver gaande voorziening was. Daarom werd het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 december 2006.

Uitspraak

200607669/2.
Datum uitspraak: 5 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
KS-Recycling Gmbh & Co KG, gevestigd te Sonsbeck (Duitsland),
verzoekster,
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2006 heeft verweerder aan verzoekster een vergunning als bedoeld in artikel 10.48, eerste lid, van de Wet milieubeheer en artikel 9, aanhef en onder a, van het Besluit inzamelen afvalstoffen voor het inzamelen van afgewerkte olie categorie I en II, afkomstig van landactiviteiten, geweigerd. Dit besluit is op 7 september 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 19 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 19 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 november 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. B.J.M. Veldhoven, advocaat te Den Haag, en [directeur] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. J.P.J. Geurts en ir. R.B.J. van Zwieten, beiden ambtenaar van het ministerie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Ingevolge artikel 10.48, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan bij algemene maatregel van bestuur in het belang van een doelmatig beheer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen worden bepaald dat voor het inzamelen van daarbij aangewezen categorieën van zodanige afvalstoffen een vergunning van Onze Minister is vereist.
Ingevolge artikel 9, aanhef en onder a, van het Besluit inzamelen afvalstoffen is een vergunning van Onze Minister vereist voor het inzamelen van afgewerkte olie die behoort tot categorie I of II als bedoeld in de bijlage bij dit besluit, met uitzondering van afgewerkte olie afkomstig van schepen.
Ingevolge artikel 10.14, eerste lid, van de Wet milieubeheer houdt ieder bestuursorgaan rekening met het geldende afvalbeheersplan bij het uitoefenen van een bevoegdheid krachtens deze wet, voor zover de bevoegdheid wordt uitgeoefend met betrekking tot afvalstoffen.
2.3.    Bij besluit van 1 september 2006 heeft verweerder de aangevraagde vergunning geweigerd, onder meer op de gronden dat verzoekster blijkens de aanvraag geen inzamelplichtgebied wil aanvaarden en dat het maximale aantal inzamelvergunninghouders reeds is bereikt. Beide weigeringsgronden hebben betrekking op hetgeen in sectorplan 23 van het Landelijk afvalbeheersplan 2002-2012 (hierna: LAP) is vermeld omtrent het inzamelvergunningstelsel met betrekking tot categorie I en II afgewerkte olie.
2.4.    Verzoekster heeft gesteld dat zij wel bereid is om één of meer inzamelplichtgebieden te accepteren. Voorts acht zij het in sectorplan 23 van het LAP beschreven inzamelvergunningstelsel, waarbij slechts zes inzamelaars vergunning hebben voor het inzamelen van categorie I en II afgewerkte olie, en uitbreiding van het aantal inzamelvergunninghouders niet is toegestaan, in strijd met regels van Europees recht, zoals de Richtlijn 75/439/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 juni 1975 inzake de verwijdering van afgewerkte olie (zoals gewijzigd bij de Richtlijn 87/101/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 december 1986) en artikel 28 van het EG-Verdrag.
2.4.1.    De Voorzitter overweegt dat, daargelaten of uit de aanvraag blijkt dat verzoekster een inzamelplichtgebied wil aanvaarden, de gronden van verzoekster die inhouden dat het in sectorplan 23 van het LAP beschreven vergunningstelsel met slechts zes inzamelvergunninghouders in strijd is met regels van Europees recht, zich naar hun aard niet lenen voor beoordeling in de onderhavige procedure, doch in de bodemprocedure aan de orde zullen moeten komen.
2.5.    De Voorzitter overweegt voorts dat de gevraagde voorlopige voorziening, een fictieve vergunning voor het inzamelen van categorie I en II afgewerkte olie, voor zover een dergelijke voorziening al mogelijk zou zijn, in dit geval, gelet op de betrokken belangen, een te ver gaande voorziening is.
2.6.    Gezien het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll         w.g. Lap
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2006
288