200602125/1.
Datum uitspraak: 13 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. BESLU 05/978 van de rechtbank Rotterdam van 2 februari 2006 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van de Deelgemeente Rotterdam-Noord.
Bij brief van 29 oktober 2004 heeft appellante bij het dagelijks bestuur van de Deelgemeente Rotterdam-Noord (hierna: het dagelijks bestuur) bezwaren ingediend tegen het plaatsen van een fietstrommel in de nabijheid van haar woning aan de [locatie] te [plaats] en om verwijdering daarvan verzocht.
Bij besluit van 19 januari 2005 heeft het dagelijks bestuur hierop beslist door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
Bij uitspraak van 2 februari 2006, verzonden op 6 februari 2006, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 17 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 april 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 19 juli 2006 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2006, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. V. Wiegman en J. van Dam, beiden ambtenaar van de deelgemeente, is verschenen.
Appellante is niet verschenen.
2.1. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is gebleken van een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht nu terzake van de plaatsing van de fietstrommel in de nabijheid van de woning geen besluit is genomen door het dagelijks bestuur.
2.2. In de brief van 29 oktober 2004 heeft appellante het dagelijks bestuur verzocht om verwijdering van de fietstrommel. Het dagelijks bestuur heeft dit verzoek aangemerkt als bezwaar tegen het verrichten van een feitelijke handeling, te weten het plaatsen van de fietstrommel. Gelet op de inhoud van de brief, waarin uitdrukkelijk om verwijdering is verzocht, bevat deze onmiskenbaar een verzoek om handhavend optreden tegen het zonder dat daarvoor een bouwvergunning is verleend, geplaatste bouwwerk. Op dit verzoek om handhaving had door het dagelijks bestuur een besluit dienen te worden genomen. De Afdeling merkt daarbij nog op dat de ter zitting namens het dagelijks bestuur geuite opvatting dat een fietstrommel kan worden aangemerkt als straatmeubilair waarvoor geen bouwvergunning is vereist niet afdoet aan de verplichting om terzake van het verzoek om handhaving een besluit te nemen, nog daargelaten dat geenszins op voorhand vaststaat dat de opvatting van het dagelijks bestuur als juist kan worden aanvaard.
2.3. Nu de rechtbank het hiervoor overwogene heeft miskend, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 19 januari 2005 van het dagelijks bestuur alsnog gegrond verklaren. Het dagelijks bestuur dient met inachtneming van deze uitspraak op het verzoek van appellante te beslissen.
2.4. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 februari 2006 in zaak no. BESLU 05/978;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van de Deelgemeente Rotterdam-Noord van 19 januari 2005;
V. veroordeelt het dagelijks bestuur van de Deelgemeente
Rotterdam-Noord tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Deelgemeente Rotterdam-Noord aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de Deelgemeente Rotterdam-Noord aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 349,00 (zegge: driehonderdnegenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Heusden
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2006