200606151/2.
Datum uitspraak: 7 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de vereniging in oprichting "Vereniging Buitengewoon" en anderen, gevestigd te Gilze,
verzoekers,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen heeft bij besluit van 30 mei 2006 het wijzigingsplan "Voormalig Militair Terrein Buitenveld/Kamp Gilze" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 4 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 4 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 november 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. G.S. de Haas, advocaat te Dorst, en [leden], en [appellant a in de hoofdzaak] in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door P.H.G.M. Jansen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen, vertegenwoordigd door P.W.M. Geurts, ambtenaar van de gemeente, de Dienst Landelijk Gebied van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, vertegenwoordigd door mr. M.A.T.L. Thijssen en drs. J.R. Maas, ambtenaren van het ministerie, alsmede [appellant b] in de hoofdzaak.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het wijzigingsplan voorziet in de wijziging van de bestemming "Militair Logistiek Terrein" in de bestemming "Bos met natuurwaarden" voor het voormalige kamp Gilze, dat voorheen in gebruik was voor een militaire functie. De wijzigingsmogelijkheid is in artikel 10.6 van de planvoorschriften van het voor het terrein geldende bestemmingsplan "Buitengebied" opgenomen.
Verweerder heeft het plan goedgekeurd.
2.3. Verzoekers wonen en werken thans als krakers op het terrein, deels in de nog aanwezige loodsen, deels in caravans. Zij voeren als beroepsgrond onder meer aan dat zij op het terrein willen blijven wonen, omdat zij behoefte hebben aan een woon-, leef- en werkplek in de natuur zonder de gebruikelijke beperkingen. Verzoekers stellen dat zij het natuurlijk evenwicht in het gebied niet verstoren, maar onderdeel zijn van de natuur. Derhalve willen zij een bestemming die hun verblijf en activiteiten op het terrein mogelijk maakt.
Aangezien bij het in werking treden van het bestreden besluit direct met de werkzaamheden ter realisering van de nieuwe bestemming kan worden begonnen, verzoeken zij om schorsing van het bestreden besluit.
2.4. Het terrein, dat nu al grotendeels bosgebied is, grenst aan de Chaamse bossen, waarop eveneens de bestemming "Bos met natuurwaarden" ligt. Het terrein is een onderdeel van de landelijke Ecologische Hoofdstructuur en heeft in het streekplan de aanduiding Groene Hoofdstructuur met de subzone "overig bos- en natuurgebied". Volgens het beleid van het streekplan moet binnen een dergelijke zone gezorgd worden voor rust en ruimte voor de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden.
Niet in geding is dat de gewijzigde bestemming het gebruik dat verzoekers thans van het terrein maken, niet toelaat. Artikel 10.6 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" biedt geen ruimte om na het vervallen van de militaire functie van het terrein een andere dan de nu gegeven bestemming aan het gebied toe te kennen.
2.5. De eigendom en het beheer van het Kamp Gilze, ofwel Buitenveld, zijn tezamen met dat van een groot aantal andere voormalige militaire terreinen, overgegaan van het ministerie van Defensie naar de Dienst Landelijk Gebied van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Deze dienst wil het gebied op korte termijn inrichten in overeenstemming met de bestemming tot natuurgebied. Een sloopvergunning voor de loodsen is reeds afgegeven en onherroepelijk geworden. In verband met de aanwezigheid van beschermde dieren en vogels mogen op grond van de Flora- en Faunawet de werkzaamheden uitsluitend tussen 1 november en 1 maart worden uitgevoerd. Indien niet op korte termijn met de werkzaamheden kan worden begonnen, moeten deze tot november 2007 worden uitgesteld.
Gezien deze omstandigheden is er sprake van een spoedeisend belang bij verzoekers.
2.6. De Voorzitter stelt vast dat verzoekers, nu zij zonder toestemming als krakers op het terrein verblijven, vanaf het begin van hun verblijf rekening hebben kunnen houden met de tijdelijkheid van dat verblijf. Zij konden ook weten dat hun verblijf niet past binnen de bestemming die met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "Buitengebied" aan het terrein kan worden toegekend. Er is geen verwachting gewekt dat een andere bestemming voor het terrein zou worden overwogen of dat verzoekers de ruimte zou worden gegeven hun verblijf en activiteiten ter plaatse voort te zetten.
De Voorzitter ziet in de door verzoekers ingediende beroepen geen aanleiding te verwachten dat het goedkeuringsbesluit van verweerder in de bodemzaak niet in stand zal blijven. Derhalve is hij van oordeel dat het verzoek dient te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Troost
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2006