ECLI:NL:RVS:2006:AZ4291

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604755/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan door gemeenteraad van Leusden

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van een bestemmingsplan door de gemeenteraad van Leusden, vastgesteld op 10 november 2005. Het college van burgemeester en wethouders had op 27 september 2005 een voorstel gedaan voor dit bestemmingsplan. De goedkeuring door de gedeputeerde staten van Utrecht volgde op 16 mei 2006. Appellanten, wonend te [woonplaats], hebben op 29 juni 2006 beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoerden dat de termijn voor vaststelling van het plan was overschreden en dat het plan niet rechtsgeldig was vastgesteld. Ze voerden ook aan dat de gemeenteraad onvoldoende inspraak had geboden en dat hun perceel ten onrechte als buitengebied was aangemerkt.

De Raad van State heeft de zaak op 7 november 2006 behandeld. Appellanten waren aanwezig, bijgestaan door hun advocaat, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door een ambtenaar van de provincie. De gemeenteraad van Leusden was ook vertegenwoordigd door ambtenaren. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De overschrijding van de termijn voor vaststelling van het plan stond volgens de Afdeling niet in de weg aan de goedkeuring van het nieuwe plan door de gemeenteraad.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de gemeenteraad bevoegd was om het plan vast te stellen, omdat de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan nog niet had plaatsgevonden. De Afdeling concludeert dat de bezwaren van appellanten niet gegrond zijn en dat het bestreden besluit niet in strijd met het recht is genomen. Het beroep van appellanten is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200604755/1.
Datum uitspraak: 13 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2005 heeft de gemeenteraad van Leusden, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Leusden van 27 september 2005, het bestemmingsplan [locatie] vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 mei 2006, kenmerk 2006REG001333i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 29 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 juli 2006.
Bij brief van 23 augustus 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Leusden. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2006, waar appellanten, in persoon en bijgestaan door mr. J.B. de Jong, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door F.H.L.G. Assmann, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Leusden, vertegenwoordigd door A. Bannink en J. in 't Veld, ambtenaren van de gemeente.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan dat mede is opgesteld om te voldoen aan artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt van appellanten
2.3.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Hiertoe voeren zij aan dat de termijn als bedoeld in artikel 30 van de WRO voor vaststelling van het plan is overschreden, waardoor het plan niet rechtsgeldig is vastgesteld. Verweerder heeft ten onrechte na de termijnoverschrijding geen toepassing gegeven aan artikel 40b van de WRO door over te gaan tot herziening van het bestemmingsplan "Buurtschappen".
Ten onrechte zijn appellanten niet uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid van het instellen van beroep tegen het besluit van verweerder van 27 april 2004 inzake het bestemmingsplan "Buurtschappen", waarbij hij goedkeuring heeft onthouden aan de bestemming "Woondoeleinden (uit te werken)" voor hun perceel.
De gemeenteraad heeft naar de mening van appellanten tijdens de vaststellingprocedure van het voorliggende plan ten onrechte slechts beperkte inspraak mogelijk gemaakt.
Verder wordt het perceel van appellanten ten onrechte als buitengebied aangemerkt. Van oudsher heeft het perceel een woonfunctie en in de directe nabijheid van het perceel is bebouwing aanwezig.
Standpunt van verweerder
2.4.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het goedgekeurd. De overschrijding van de termijn voor vaststelling van het plan staat volgens verweerder op zichzelf niet in de weg aan vaststelling van een nieuw plan door de gemeenteraad.
In het door appellanten bestreden besluit is naar de mening van verweerder op correcte wijze aangegeven voor wie en op welke wijze hiertegen beroep openstond.
Volgens verweerder heeft de gemeenteraad voldoende gemotiveerd aangegeven waarom is afgezien van een algemene inspraakprocedure.
Hoewel zich langs de [locatie] een kleine cluster burgerwoningen bevindt, is het gebied buiten de kern Leusden gesitueerd en is volgens het provinciale ruimtelijk beleid, zoals neergelegd in het Streekplan Utrecht 2005-2015, sprake van het buitengebied van Leusden, dat geheel buiten de rode bebouwingscontour van de kern Leusden is gesitueerd.
Vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    Bij besluit van 27 april 2004 heeft verweerder, voor zover hier van belang, goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan "Buurtschappen", voor zover daarin aan het perceel [locatie] de bestemming "Woondoeleinden (uit te werken)" was toegekend. Dit plan stond op het perceel van appellanten, naast de reeds bestaande vrijstaande woning, de bouw toe van vier extra vrijstaande woningen. Verweerder heeft hieraan goedkeuring onthouden omdat de bouw van vier extra woningen zou leiden tot een toenemende verstening en verdichting van het buitengebied.
2.5.2.    Om te voldoen aan de plicht tot het opnieuw vaststellen van een bestemmingsplan, voor zover aan het bestemmingsplan "Buurtschappen" goedkeuring was onthouden, heeft de gemeenteraad het plan "[locatie]" vastgesteld. Aan de gronden die betrekking hebben op de locatie van de woning op het perceel [locatie] kent het plan de bestemming "Wonen (vrijstaand)" toe, voor het overige heeft het perceel de bestemming "Erven" en "Tuinen". Blijkens de toelichting op het plan is hiermee aangesloten bij de bestemmingen die in het ontwerp van het bestemmingsplan "Buurtschappen" reeds aan het perceel waren toegekend.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    Ingevolge artikel 40b, eerste lid, tweede volzin, van de WRO, voor zover hier van belang, blijft de gemeenteraad na een onthouding van goedkeuring aan een bestemmingsplan ook na het verstrijken van de termijn tot herziening van een plan als bedoeld in artikel 30, van de WRO nog bevoegd tot herziening, zolang de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan nog niet heeft plaatsgevonden door gedeputeerde staten. Aangezien deze terinzagelegging niet heeft plaatsgevonden, was de gemeenteraad nog bevoegd tot vaststelling van het plan en was verweerder gehouden een besluit omtrent goedkeuring van het plan te nemen.
2.7.    De Afdeling overweegt dat het bezwaar van appellanten dat zij niet uitdrukkelijk zijn gewezen op de mogelijkheid van het instellen van beroep tegen het besluit van verweerder van 27 april 2004, in deze procedure niet aan de orde kan komen. In geding is immers slechts het besluit van verweerder van 16 mei 2006, waarbij hij goedkeuring heeft verleend aan het plan. Overigens is uit hetgeen appellanten op dit punt hebben aangevoerd niet gebleken dat verweerder bij de bekendmaking van het besluit van 27 april 2004 de hiervoor geldende wettelijke voorschriften niet heeft gevolgd.
2.8.    Voor zover appellanten betogen dat voor dit plan ten onrechte geen inspraakprocedure is gevolgd, overweegt de Afdeling dat blijkens de plantoelichting inspraak heeft plaatsgevonden in het kader van het ontwerp van het bestemmingsplan "Buurtschappen". In dat ontwerp werd dezelfde planologische regeling getroffen als in het in geding zijnde plan. Daarbij is van belang dat het plan een herziening op grond van artikel 30, van de WRO betreft, tot de vaststelling waarvan de gemeenteraad gehouden was nadat verweerder aan bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buurtschappen" ten behoeve van appellanten toegekende bouwmogelijkheden goedkeuring had onthouden. De raad diende bij de vaststelling van het onderhavige plan dat besluit in acht te nemen. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat opnieuw een inspraakprocedure had moeten worden gevolgd. Verweerder heeft in dit bezwaar van appellanten terecht geen aanleiding gezien om goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.9.    Op grond van de motivering die aan het besluit van 27 april 2004 ten grondslag is gelegd, stelt de Afdeling vast dat de plicht als bedoeld in artikel 30 van de WRO strekt tot een aanpassing van de aan het perceel [locatie] toegekende bestemming, omdat verweerder de bouw van vier extra vrijstaande woningen op dat perceel niet toelaatbaar acht.
Dit brengt mee dat voor verweerder in beginsel geen grond bestond aan het plan goedkeuring te onthouden wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening indien en voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan het eerdere goedkeuringsbesluit in acht heeft genomen. Dit zou anders kunnen zijn indien en voor zover de feiten en omstandigheden sedert het eerdere goedkeuringsbesluit zodanig zijn gewijzigd dat aan dat besluit geen betekenis meer kan worden toegekend. Niet gebleken is dat in de aard en het karakter van het plangebied en de directe omgeving, dan wel anderszins, relevante feiten of omstandigheden sinds het besluit van 27 april 2004 zijn gewijzigd.
2.10.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2006
12-528.