In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 20 februari 2006 het beroep ongegrond verklaarde tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Grootegast om medewerking te verlenen aan de uitbreiding van een woonwagencentrum. Het college had op 10 februari 2004 besloten om geen medewerking te verlenen aan het verzoek van appellanten, die de uitbreiding van het woonwagencentrum aan de [locatie] te [plaats] wensten. Dit besluit werd door het college op 31 augustus 2004 bevestigd, waarbij het bezwaar van appellanten ongegrond werd verklaard.
De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van appellanten als een aanvraag om bouwvergunning moest worden aangemerkt. Het hoger beroep richtte zich op de vraag of de rechtbank ten onrechte niet had geoordeeld dat de aanvraag ook als een verzoek tot het nemen van een voorbereidingsbesluit of herziening van het bestemmingsplan moest worden beschouwd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken verduidelijkt dat in gevallen waarin een aanvraag om bouwvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, het college alleen verplicht is om een verzoek om medewerking aan te merken als een verzoek aan de gemeenteraad, indien dit expliciet is gevraagd.
In deze zaak concludeerde de Afdeling dat de aanvraag van appellanten niet als een verzoek tot het nemen van een voorbereidingsbesluit of herziening van het bestemmingsplan kon worden aangemerkt. De rechtbank had derhalve terecht alleen geoordeeld over de weigering van het college om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.