200602729/1.
Datum uitspraak: 20 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. GEMWT 05/2678 van de rechtbank Rotterdam van 2 maart 2006 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander.
Bij besluit van 21 december 2004 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander (hierna: het dagelijks bestuur) het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen gebreken aan de opbouw op de woning [locatie] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 31 mei 2005 heeft het dagelijks bestuur het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 maart 2006, verzonden op 7 maart 2006, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 april 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 juni 2006 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen gezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2006, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. T. Rhijnsburger, advocaat te Rotterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [belanghebbende] in persoon en bijgestaan door mr. E.J.M.J.J. Houben.
2.1. Niet in geschil is dat voor het aanbrengen van een dakopbouw op de woning [locatie] een bouwvergunning is verleend. Deze is in rechte onaantastbaar.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de dakopbouw in afwijking van de verleende vergunning is gerealiseerd en dat het dagelijks bestuur gehouden is daartegen handhavend op te treden. Hij heeft daarbij gewezen op de aan de dakopbouw bevestigde Trespa platen, alsmede op de bouw ervan, zoals hij stelt, over de erfgrens.
2.3. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het dagelijks bestuur in het gebruik van de Trespa platen noch in het - beweerdelijk - bouwen over de erfgrens aanleiding behoefde te zien om tot handhaving over te gaan, daar dit onevenredig zou zijn in verhouding tot het daarmee te dienen belang. De rechtbank heeft daarbij met juistheid in aanmerking genomen dat de welstandscommissie over het gebruik van de Trespa platen in afwijking van de verleende bouwvergunning alsnog een positief advies heeft afgegeven. Ook het oordeel van de rechtbank dat, voor zover met betrekking tot de erfgrens al sprake is van bouwen in afwijking van de verleende bouwvergunning, de gerealiseerde dakopbouw appellant niet hindert wanneer hij zelf een dakopbouw zou willen realiseren, volgt de Afdeling. Na de aangevallen uitspraak is appellant gestart met de voorbereidingen voor het realiseren van een dakopbouw. Uit de door appellant in hoger beroep overgelegde stukken, waaronder een prijsopgave van een bouwbedrijf, valt niet af te leiden dat de bestaande dakopbouw zodanige hinder zal geven.
2.4. De beroepsgrond inhoudende dat zijn bouwplannen worden gehinderd doordat de gerealiseerde dakopbouw 72 cm hoger is dan een elders in de straat op een woning aangebrachte opbouw, faalt reeds omdat appellant deze eerst in hoger beroep naar voren heeft gebracht. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze stelling niet reeds voor de rechtbank naar voren had kunnen worden gebracht en appellant dit uit een oogpunt van een zorgvuldig gebruik van rechtsmiddelen, had behoren te doen, dient deze stelling buiten beschouwing te blijven.
2.5. Appellant klaagt voorts tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat het voetlood en de hemelwaterafvoer in afwijking van de verleende bouwvergunning zijn aangebracht. In dat verband heeft hij ook naar voren gebracht dat in de gezamenlijke schoorsteen het ventilatiekanaal gebrekkig is aangebracht, hetgeen het dagelijks bestuur had moeten nopen tot het doen van een rookproef. Gebleken is dat op de bouwtekeningen behorende bij de verleende bouwvergunning niet is aangegeven op welke wijze de aansluiting tussen de dakopbouw en het platte dak van appellant, de afvoer van hemelwater alsmede het ventilatiekanaal dienden te worden uitgevoerd. De rechtbank heeft ter zake terecht gewezen op de omstandigheid dat de verleende bouwvergunning in rechte onaantastbaar is, zodat het ontbreken van constructietekeningen in de onderhavige procedure niet van betekenis kan zijn. Van bouwen in afwijking van de bouwvergunning kan dan ook geen sprake zijn. Het dagelijks bestuur is ter zake niet bevoegd handhavend op te treden. Zoals de rechtbank ook heeft overwogen zal appellant eventuele schade langs civielrechtelijke weg op zijn buren kunnen verhalen.
Ten aanzien van de afvoer van rook is de rechtbank terecht tot de slotsom gekomen dat in het Bouwbesluit 2003 geen grondslag is gelegen voor een aanschrijving als bedoeld in artikel 14 van de Woningwet nu uit de in opdracht van het dagelijks bestuur op 11 november 2004 uitgevoerde inspectie niet is gebleken dat rook vanuit de woning [locatie] in de woning van appellant uitkwam en appellant het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook voor wat betreft het voetlood, de hemelwaterafvoer en het ventilatiekanaal is niet gebleken dat van strijd met het Bouwbesluit 2003 sprake is.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2006