ECLI:NL:RVS:2006:AZ4785
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
- M.J. van der Zijpp
- Rechtspraak.nl
Vergunning voor lozen van afvalwater afkomstig van kalvergierbewerkingsinstallatie
Op 22 juni 2006 verleende het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Vallei & Eem aan de stichting "Stichting Mestverwerking Gelderland" een vergunning voor het lozen van afvalwater van haar kalvergierbewerkingsinstallatie op Kade 5a te Ede. Dit besluit werd op 6 juli 2006 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft de stichting op 16 augustus 2006 beroep ingesteld bij de Raad van State. Op 2 november 2006 verzocht de stichting de Voorzitter om een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek op 28 november 2006 behandeld, waarbij de stichting werd vertegenwoordigd door ir. H. van Veen en verweerder door mr. P. van Eck en ing. B. Baan, beiden ambtenaar van het waterschap.
In de overwegingen van de Voorzitter werd opgemerkt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De stichting was het niet eens met de lozingseisen voor stikstof en fosfaat die na één jaar na inwerkingtreding van het besluit tot vergunningverlening zouden gelden. De Voorzitter stelde vast dat de lozingseisen vanaf 18 augustus 2007 van kracht zouden zijn, en dat er voldoende tijd was voor een uitspraak in de bodemprocedure voor deze datum. Daarom was er geen sprake van onverwijlde spoed die een voorlopige voorziening vereiste.
Daarnaast was de stichting het niet eens met vergunningvoorschrift 5.1, dat vereiste dat zij een plan moest indienen om de lozingen van stikstof en fosfaat te beperken. De Voorzitter oordeelde dat er geen grond was om te stellen dat verweerder dit onderzoek niet mocht eisen, vooral omdat de stichting al bezig was met onderzoek naar dit onderwerp. Gezien deze overwegingen werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd op 13 december 2006 openbaar uitgesproken.