ECLI:NL:RVS:2006:AZ5159

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605202/3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • J. Willems
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving dwangsom voor gebruik kassen als caravanstalling

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 december 2006 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, een inwoner van [woonplaats], had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle, dat hem onder oplegging van een dwangsom had gelast om vóór 1 augustus 2005 het gebruik van kassen op zijn perceel als caravanstalling te beëindigen. Het college had eerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard en het besluit van 25 juli 2005 gehandhaafd. De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage had op 20 juni 2006 het beroep van verzoeker gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, maar het college ging in hoger beroep.

De Voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op 7 december 2006. De Voorzitter oordeelde dat het gebruik van de kassen als caravanstalling in strijd is met het bestemmingsplan "Landelijk gebied 1983" en dat er geen concreet zicht op legalisatie is. Ondanks dat de voorzieningenrechter eerder het besluit had vernietigd, was het college niet in gebreke gebleven, aangezien er geen uitzicht op legalisatie was en verzoeker eerder al was gelast om de strijdige activiteiten te beëindigen. De Voorzitter concludeerde dat handhavend optreden niet onevenredig was en dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening.

De beslissing van de Voorzitter was dat het verzoek werd afgewezen, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 19 december 2006.

Uitspraak

200605202/3.
Datum uitspraak: 19 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker] wonend te [woonplaats] om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle,
appellant,
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 06/4519 en 06/4516 van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 juni 2006 in het geding tussen:
verzoeker
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit verzonden op 25 juli 2005 heeft appellant (hierna: het college) verzoeker onder oplegging van een dwangsom gelast vóór 1 augustus 2005 het gebruik van de kassen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) als caravanstalling te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit verzonden op 11 april 2006 heeft het college het door verzoeker daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 juni 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door verzoeker daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en de looptijd van het primaire besluit van 25 juli 2005 geschorst tot zes weken na de nieuw te nemen beslissing op bezwaar.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 13 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2006, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit verzonden op 16 oktober 2006 heeft het college de bezwaren van verzoeker wederom ongegrond verklaard.
Bij brief van 17 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2006, heeft verzoeker daartegen beroep ingesteld.
Tevens heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 december 2006, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. Th.A.G. Vermeulen, advocaat te Rosmalen, en het college, vertegenwoordigd door A.J. la Soe, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het verzoek strekt tot schorsing van het op 16 oktober 2006 verzonden besluit waarbij de aan verzoeker opgelegde last onder dwangsom is gehandhaafd.
2.3.    Vaststaat en niet in geschil is dat het gebruik van de op het perceel aanwezige kassen als caravanstalling in strijd is met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied 1983" op die gronden rustende bestemming "Agrarisch gebied". Evenmin is in geschil dat concreet zicht op legalisatie van de situatie ontbreekt. De voorzieningenrechter heeft het besluit van 11 april 2006 niettemin vernietigd omdat, in aanmerking genomen dat op het perceel een voorkeursrecht is gevestigd ingevolge de Wet voorkeursrecht gemeenten en verwacht mag worden dat de op het perceel rustende agrarische bestemming binnen afzienbare termijn zal worden herzien in een woonbestemming en voorts dat verzoeker voor zijn inkomen afhankelijk is van de exploitatie van de kassen als caravanstalling, het college onvoldoende heeft gemotiveerd welke belangen met handhaving op korte termijn zijn gemoeid.
2.4.    Ook indien moet worden aangenomen dat het hoger beroep tegen de uitspraak van 20 juni 2006 door de Afdeling ongegrond wordt verklaard bestaat op voorhand geen grond voor het oordeel dat het op 16 oktober 2006 verzonden besluit in beroep geen stand zal kunnen houden. Een voornemen tot planherziening, daargelaten of realisatie daarvan binnen afzienbare termijn valt te verwachten, betekent niet dat handhavend optreden tegen de met het geldende bestemmingsplan strijdige activiteiten in afwachting daarvan achterwege dient te blijven, zeker niet als ook dat geen uitzicht op legalisatie biedt. Verzoeker is reeds eerder, in 2002, gelast de strijdige activiteiten te beëindigen, aan welke last hij geen gevolg heeft gegeven. Onder die omstandigheden bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat handhavend optreden onevenredig moet worden geacht en evenmin dat aan de last een langere begunstigingstermijn had moeten worden verbonden, zoals verzoeker betoogt.
2.5.    Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6.    Voor een proceskostenvoorziening bestaat evenmin aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens           w.g. Willems
Voorzitter             ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2006
412