ECLI:NL:RVS:2006:AZ5194

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602446/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor kas op agrarisch perceel in Haaren

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Haaren op 14 december 2004 geweigerd om aan de appellant vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een kas op een agrarisch perceel. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar op 28 april 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft op 16 februari 2006 het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld in april 2006.

De Raad van State heeft de zaak op 16 november 2006 ter zitting behandeld, waarbij zowel de appellant als het college vertegenwoordigd waren. De Raad heeft vastgesteld dat de weigering van de bouwvergunning was gebaseerd op het feit dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Buitengebied Haaren 1996", dat de bestemming "Agrarisch gebied" op het perceel rustte. De appellant had niet gesteld dat het college ten onrechte de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning had geweigerd, maar had enkel de wijzigingsbevoegdheid in geschil gebracht.

De Raad van State heeft geoordeeld dat het college niet op rechtsgevolg heeft gericht met de opmerkingen over de wijzigingsbevoegdheid in het besluit van 14 december 2004. Hierdoor was het besluit van 28 april 2005, dat betrekking had op de wijzigingsbevoegdheid, een primair besluit waartegen eerst een bezwaarschrift ingediend had moeten worden. De rechtbank had dit niet correct behandeld, wat leidde tot de vernietiging van haar uitspraak. De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, met een doorzending van het beroepschrift als bezwaarschrift aan het college.

Daarnaast is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant en is het griffierecht voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep aan de appellant vergoed.

Uitspraak

200602446/1.
Datum uitspraak: 27 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1787 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 februari 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Haaren.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haaren (hierna: het college) geweigerd aan appellant vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een kas op het perceel kadastraal bekend Haaren, sectie […], nummer […] (verder: het perceel).
Bij besluit van 28 april 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 februari 2006, verzonden op 21 februari 2006, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 30 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 april 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 juni 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2006, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.M.F. Paijmans, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [derdebelanghebbende].
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 44, eerste lid en onder c, van de Woningwet mag slechts en moet een reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien, voor zover hier van belang, het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld. Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet wordt een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: de WRO) geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
2.2.    Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Haaren 1996" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied". Niet in geschil is dat het bouwplan niet past binnen de ingevolge deze bestemming geldende bebouwingsvoorschriften voor de gronden.
2.3.    Het college heeft naar aanleiding van de door appellant ingediende bouwvergunningaanvraag bij besluit van 14 december 2004 geweigerd bouwvergunning te verlenen omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en geen vrijstelling kon worden verleend. In de overwegingen bij dit besluit is het college tevens ingegaan op de wijzigingsregels in artikel 8.6.2. van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Haaren 1996". Bij brieven van 3 januari 2005 en 17 januari 2005 heeft appellant in reactie op de overwegingen van het besluit van het college van 14 december 2004 betoogd dat wordt voldaan aan de wijzigingsregels in artikel 8.6.2. van de planvoorschriften. Appellant heeft het college daarbij verzocht een wijzigingsplan vast te stellen. Bij besluit van 28 april 2005 heeft het college afwijzend beslist op dit verzoek. Tegen deze beslissing heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank.
2.4.    In beroep en hoger beroep is enkel de in artikel 8.6.2. van de planvoorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheid in geschil. Appellant heeft in beroep en hoger beroep niet gesteld dat het college ten onrechte de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning heeft geweigerd.
2.4.1.    Niet in geschil is dat appellant bij het indienen van de bouwvergunningaanvraag niet tevens een verzoek heeft gedaan tot toepassing van de in artikel 8.6.2. van de bestemmingsplanvoorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Ter zitting heeft het college omtrent de in het besluit van 14 december 2004 opgenomen overwegingen met betrekking tot de wijzigingsbevoegdheid gesteld dat deze opmerkingen van informatieve aard zijn. Gelet op de inhoud van de overwegingen, het dictum van het besluit van 14 december 2004 en het verhandelde ter zitting stelt de Afdeling vast dat de overwegingen van het college omtrent de wijzigingsbevoegdheid niet op rechtsgevolg zijn gericht, waaruit volgt dat hetgeen is overwogen in het besluit van 14 december 2004 voor zover daarbij wordt ingegaan op de wijzigingsbevoegdheid niet is aan te merken als een besluit inzake de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: de Awb).
De Afdeling stelt gelet op het vorenstaande ambtshalve vast dat het besluit van 28 april 2005, voor zover bij dit besluit is beslist op het in de brieven van 3 januari 2005 en 17 januari 2005 neergelegde verzoek van appellant tot het opstellen van een wijzigingsplan, een primair besluit betreft waartegen op grond van artikel 7:1 van de Awb eerst een bezwaarschrift behoorde te worden ingediend, alvorens beroep kon worden ingesteld bij de rechtbank. Het tegen dit laatstgenoemde besluit door appellante ingestelde beroep had door de rechtbank met toepassing van artikel 6:15 van de Awb aan het college moeten worden doorgezonden teneinde door hem als bezwaarschrift te worden behandeld. Nu de rechtbank dit heeft nagelaten dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Het beroepschrift zal ter behandeling als bezwaarschrift aan het college worden doorgezonden.
2.5.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 februari 2006 in zaak no. AWB 05/1787;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haaren tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Haaren aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V.    gelast dat de gemeente Haaren aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 349,00 (zegge: driehonderdnegenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2006
317-481.