ECLI:NL:RVS:2006:AZ5474

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200608386/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake milieuvergunning voor betonproducten

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 december 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend te Lekkerkerk, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, dat op 1 mei 2006 een melding had geaccepteerd van de vergunninghouder voor het veranderen van een inrichting voor betonproducten. De vergunninghouder had een revisievergunning ontvangen voor de inrichting, maar verzoeker betoogde dat de melding ten onrechte was geaccepteerd, omdat de straalwerkzaamheden gezondheidsrisico's met zich zouden brengen door de vrijgekomen fijn kwartsstof.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 december 2006, waarbij verzoeker in persoon aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door ambtenaren van de provincie. De Voorzitter oordeelde dat de wijziging van de inrichting niet zou leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan de eerder verleende vergunning toestond. Verweerder stelde dat de nieuwe tegelstraalmachine, die nagenoeg geheel gesloten is en over een afzuigsysteem beschikt, de stofemissies zou reduceren.

Na beoordeling van de argumenten van verzoeker en verweerder, concludeerde de Voorzitter dat niet aannemelijk was gemaakt dat de activiteiten in de inrichting zouden leiden tot een toename van de concentratie van zwevende deeltjes. Daarom werd het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 27 december 2006.

Uitspraak

200608386/2.
Datum uitspraak: 27 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Lekkerkerk,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 mei 2006 heeft verweerder een melding, als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, geaccepteerd van [vergunninghouder] voor het veranderen van een inrichting voor betonproducten, gelegen aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 6 oktober 2006, verzonden op 10 oktober 2006, heeft verweerder het door verzoeker hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 18 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 18 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 december 2006, waar verzoeker in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. A.W. Lameijer-Hellendoorn en ing. J.G. Rust, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster gehoord, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Bij besluit van 29 mei 2000 heeft verweerder aan vergunninghoudster een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor de onderhavige inrichting.
De onderhavige melding heeft betrekking op het plaatsen en gebruiken van een machine voor het stralen van betontegels.
2.3.    Verzoeker betoogt dat de melding ten onrechte is geaccepteerd, aangezien de straalwerkzaamheden ertoe zullen leiden dat fijn kwartsstof vrijkomt, hetgeen gezondheidsrisico's met zich brengt. Volgens hem heeft verweerder in dit kader onvoldoende onderzocht in hoeverre de wijziging van de inrichting zal leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu.
2.3.1.    Verweerder stelt dat de wijziging van de inrichting niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de geldende vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken. Hij stelt dat de tegelstraalmachine in de plaats is gekomen van een tweetal open tegelpersmachines. De tegelstraalmachine is nagenoeg geheel gesloten en wordt inpandig opgesteld. De machine beschikt anders dan de tegelpersmachines over een afzuigsysteem met een filter waardoor de stofemissies en de emissie van zwevende deeltjes sterk gereduceerd worden. Volgens verweerder levert een vergelijkbare straalmachine een bijdrage aan de achtergrondconcentratie zwevende deeltjes van ongeveer 0,5 µ/m3 en kunnen de in het Besluit luchtkwaliteit 2005 opgenomen grenswaarden ruimschoots worden nageleefd.
2.3.2.    Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.
2.3.3.    Gelet op de motivering van verweerder is de Voorzitter van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat de activiteiten in de inrichting leiden tot een toename van de concentratie van zwevende deeltjes ten opzichte van de eerder vergunde situatie. Derhalve moet worden aangenomen dat de gemelde verandering in zoverre niet leidt tot andere dan wel grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning mag veroorzaken.
2.4.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink     w.g. Fransen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2006
407