ECLI:NL:RVS:2006:AZ5478

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200608232/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor lozen van afvalwater door gemeente Drimmelen en verzoek om voorlopige voorziening

Op 10 oktober 2006 verleende verweerder, het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta, aan de gemeente Drimmelen een vergunning voor het lozen van met regenwater verdund afvalwater via een overstort aan de Withuisstraat nabij Wagenberg op het oppervlaktewater de Nieuwe Vliet. Dit besluit werd op 13 oktober 2006 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben verzoekers, die zich zorgen maken over de gevolgen van de lozing voor hun veehouderij, op 14 november 2006 beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 12 december 2006, waar verzoekers in persoon verschenen, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door ambtenaren van het waterschap. Ook de vergunninghoudster was aanwezig, vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat verzoekers geen belanghebbenden zouden zijn. De Voorzitter stelde echter vast dat, hoewel de kans klein was dat het lozingswater de percelen van verzoekers zou bereiken, dit niet volledig uitgesloten kon worden. Daarom werden verzoekers voorlopig als belanghebbenden beschouwd, wat betekende dat het verzoek inhoudelijk beoordeeld kon worden.

Verzoekers voerden aan dat de lozing zou leiden tot ziekten en sterfte bij hun vee. De Voorzitter merkte op dat de nieuwe overstort ter vervanging van een eerdere overstort dichter bij de percelen van verzoekers een verbetering zou zijn, omdat deze een hogere mate van stelselberging oplevert. Hierdoor zou bij hevige regenval minder vaak en in mindere mate rioolwater geloosd hoeven te worden. Gezien deze omstandigheden en de argumenten van verzoekers, werd er geen aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter wees het verzoek af en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200608232/2.
Datum uitspraak: 27 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2006 heeft verweerder aan de gemeente Drimmelen (hierna: vergunninghoudster) een vergunning als bedoeld in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren verleend voor het lozen van met regenwater verdund afvalwater via een overstort aan de Withuisstraat nabij de kern Wagenberg op het oppervlaktewater de Nieuwe Vliet. Dit besluit is op 13 oktober 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 13 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 november 2006, beroep ingesteld. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 december 2006, waar verzoekers in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Jetten en J.B.L. Broers, beiden ambtenaar van het waterschap, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. P.H. ter Mors en ing. C.J.A. Welten, beiden ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Ter zitting is namens verweerder betoogd dat verzoekers geen belanghebbenden zijn, zodat hun beroep niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening reeds daarom geen doel kan treffen. In dat verband is namens verweerder opgemerkt dat het veehouderijbedrijf van verzoekers zodanig is gelegen ten opzichte van de overstort aan de Withuisstraat, dat het te lozen water de watergangen rond dit bedrijf niet kan bereiken.
2.2.1.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.2.     Gelet op de stroomrichting van het water en de opzet van de overstort acht de Voorzitter de kans dat water uit de overstort terechtkomt in de directe omgeving van het bedrijf, gering. Volstrekt uitgesloten acht de Voorzitter dit echter niet. In verband daarmee en gezien de beperkte afstand tussen de overstort en het bedrijf, acht de Voorzitter verzoekers vooralsnog wel belanghebbend. Dit betekent dat er geen beletselen bestaan om het verzoek inhoudelijk te beoordelen.
2.3.    Verzoekers voeren aan dat water vanuit de te plaatsen overstort aan de Withuisstraat bij hun percelen terecht zal komen en dat dit zal leiden tot ziekten en sterfte bij hun vee.
2.3.1.    De Voorzitter stelt vast dat de litigieuze overstort ter vervanging dient van een overstort aan de Hofstad, welke dichter bij de kern van Wagenberg ligt. De watergang waarop deze laatste overstort uitkomt, loopt onmiddellijk langs de percelen van verzoekers.
In aanmerking genomen dat het, zoals hiervoor vermeld, geenszins vaststaat dat water vanuit de nieuwe overstort de percelen van verzoekers zal bereiken, is ingebruikneming van de nieuwe overstort voor verzoekers in ieder geval als een verbetering te beschouwen. Dit is temeer het geval nu het verplaatsen van de overstort een hogere mate van stelselberging oplevert, zodat bij hevige regenval minder vaak en in mindere mate rioolwater geloosd zal behoeven te worden.
Onder vorenvermelde omstandigheden is er, daargelaten hetgeen verzoekers voor het overige hebben aangevoerd, geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen      w.g. Sparreboom
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2006
195-518.