ECLI:NL:RVS:2006:AZ5484

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605196/4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • E.E. van der Vlis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning Zederik

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 december 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door verzoekers, wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 12 juni 2006. Dit betrof een geschil over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Zederik om aan [verzoeker a] een bouwvergunning te verlenen voor het uitbreiden van zijn woning op het perceel [locatie] te [plaats].

Het college had op 30 januari 2004 een bouwvergunning geweigerd, maar op 3 mei 2006 het bezwaar van verzoekers gegrond verklaard en alsnog een bouwvergunning verleend. De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht had echter het besluit van 3 mei 2006 vernietigd, waarop verzoekers hoger beroep instelden bij de Raad van State. In hun verzoek om voorlopige voorziening stelden verzoekers dat zij spoedeisend belang hadden bij het verkrijgen van de bouwvergunning, onder andere vanwege een mogelijke verdere gezinsuitbreiding.

De Voorzitter overwoog dat de enkele mogelijkheid van gezinsuitbreiding geen spoedeisend belang opleverde dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De argumenten van verzoekers, dat de waarde van hun woning zou stijgen indien zij een bouwvergunning zouden verkrijgen, waren niet gericht op het verkrijgen van een voorlopige voorziening, maar op een spoedige uitspraak in de hoofdzaak. De Voorzitter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200605196/4.
Datum uitspraak: 28 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van onder meer:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. 06/694 en 06/792 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 12 juni 2006 in het geding tussen:
[wederpartijen],
en
het college van burgemeester en wethouders van Zederik.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2004, verzonden op 23 maart 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zederik (hierna: het college) geweigerd aan [verzoeker a] bouwvergunning te verlenen voor het uitbreiden van de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 3 mei 2006 heeft het college het bezwaar van verzoekers tegen het besluit van 30 januari 2004 gegrond verklaard en aan [verzoeker a] alsnog bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning op het perceel en het besluit van 24 december 2004 (lees: 30 januari 2004) herroepen.
Bij uitspraak van 12 juni 2006, verzonden op 27 juni 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door  [wederpartijen] tegen het besluit van 3 mei 2006 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 3 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 27 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 december 2006, waar [verzoeker a], bijgestaan door mr. P.A. van Lange, advocaat te Dordrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.E.J. van Buren-Buijs, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [wederpartijen] als belanghebbende daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Wet op de Raad van State gelezen in samenhang met artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Voorzitter van de Afdeling hangende het hoger beroep een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2.    Verzoekers betogen dat zij spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening vanwege een mogelijke verdere gezinsuitbreiding. In de enkele mogelijkheid van een verdere gezinsuitbreiding is geen spoedeisend belang gelegen dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het betoog van verzoekers ter zitting dat de waarde van hun woning die thans te koop staat zou stijgen en eerder verkocht zou worden mochten zij beschikken over een bouwvergunning is niet gericht op het verkrijgen van een voorlopige voorziening hangende de bodemprocedure, doch uitsluitend op een spoedig eindoordeel over de met het hoger beroep aan de Afdeling voorgelegde vraag over de bouwmogelijkheden ter plaatse. Dit eindoordeel kan alleen in de bodemprocedure worden gegeven. Gezien de samenhang die de wetgever in de Awb heeft gelegd tussen de artikelen 8:81 en 8:86, lenen die artikelen zich niet voor toepassing om uitsluitend een spoedige uitspraak in de hoofdzaak te verkrijgen.
2.3.    Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient dan ook te worden afgewezen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van der Vlis, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van der Vlis
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2006
430