200602703/1.
Datum uitspraak: 3 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in de gedingen tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Alblasserdam,
2. [appellant sub 2], wonend te Alblasserdam,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 10 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam het wijzigingsplan "Wijzigingsplan I bestemmingsplan Lange Steeg 1e herziening" (hierna: het wijzigingsplan) vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 3 maart 2006, kenmerk DRM/ARB/06/692, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 8 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2006, en appellant sub 2 bij brief van 10 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2006, beroep ingesteld. Appellant sub 1 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 10 april 2006. Appellant sub 2 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 5 mei 2006.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2006, waar appellanten in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door ir. T. Leene, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam, vertegenwoordigd door M.H.J. Kleverwal, ambtenaar van de gemeente, als partij gehoord.
2.1.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan.
Hiertoe stellen appellanten dat het college van burgemeester en wethouders hen ten onrechte niet heeft geïnformeerd over de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan. Appellanten stellen het weekblad "De Klaroen", met daarin de publicatie, niet te hebben ontvangen.
2.2.1. De Afdeling overweegt dat in de WRO, noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling valt aan te wijzen op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een wijzigingsplan. In artikel 11 van de WRO is bepaald dat bij het plan wordt geregeld op welke wijze belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijzen omtrent de uitwerking of wijziging naar voren te brengen.
2.2.2. Ingevolge artikel 5, achtste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan is, indien uitvoering wordt gegeven aan de in het zevende lid neergelegde wijzigingsbevoegdheid, de openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb, zoals deze luidde ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan van toepassing.
Het ontwerp van het bestemmingsplan is met ingang van 5 januari 2004 ter inzage gelegd. Het college van burgemeester en wethouders heeft daarom, ingevolge artikel 3:12 van de Awb (oud), voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan daarvan kennis gegeven in het huis-aan-huis-blad "De Klaroen". Niet is gebleken dat de bezorging van "De Klaroen" in het algemeen zodanige gebreken vertoonde dat het college dit blad niet had mogen gebruiken als middel ter bekendmaking van de terinzagelegging. De door appellanten gestelde omstandigheid dat de bezorging van dit blad op het adres van appellanten te wensen overlaat doet aan de geschiktheid van dit blad voor bekendmaking van terinzageleggingen van ruimtelijke plannen niet af. Een gebrekkige bezorging brengt niet mee dat appellanten zich niet behoeven in te spannen om van de inhoud van de niet ontvangen edities toch kennis te krijgen ofwel zich langs andere weg op de hoogte te stellen van de voor hen van belang zijnde ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Het standpunt van appellanten
2.3. Het wijzigingsplan voorziet volgens appellanten ten onrechte in kolossale huizen op korte afstand van hun percelen. Zij stellen dat dit voor hen negatieve gevolgen zal hebben in de vorm van waardevermindering van hun woningen en een verlies van privacy. Appellant sub 1 vreest verder voor verminderde bezonning van zijn tuin. Appellanten stellen voorts dat de in het plan voorziene bebouwing, vanwege de toegestane bouwhoogte en de geringe afstand tot de bestaande bebouwing aan de Vinkenpolderweg, leidt tot aantasting van de karakteristieke lintbebouwing. Appellant sub 2 stelt verder dat het plan een verkeersonveilige situatie meebrengt en tot parkeeroverlast zal leiden.
Het standpunt van verweerder
2.4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het wijzigingsplan voldoet aan de wijzigingsregels zoals deze in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Hij heeft het wijzigingsplan evenmin anderszins in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plan goedgekeurd.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. Het wijzigingsplan voorziet in twee vrijstaande woningen met garage op een gebied dat aan de noordzijde begrensd wordt door de Oude Torenweg, aan de oostzijde door het perceel van Vinkenpolderweg […], aan de zuidzijde door de achtertuinen van Vinkenpolderweg […] en aan de westzijde door Vinkenpolderweg […]. Aan de oostzijde van het plangebied ligt een bestaande kavelsloot. Het plangebied heeft een groene uitstraling met gras, struiken en bomen, daarnaast komen bouwwerken als kleine schuurtjes voor. Appellant sub 1 woont aan de [locatie 1]. Appellant sub 2 woont aan de [locatie 2].
2.5.2. Op het in het geding zijnde gebied rust ingevolge het bestemmingsplan de bestemming "Woondoeleinden" met onder meer de aanduiding "gebied wijzigingsbevoegdheid".
Ingevolge artikel 5, zevende lid, aanhef en sub a tot en met f, van de voorschriften van het bestemmingsplan, zijn burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de WRO, bevoegd het plan te wijzigen voor wat betreft het gebied nader op de plankaart aangeven als "gebied wijzigingsbevoegdheid", ten behoeve van de bouw van woningen. Ingevolge deze voorschriften moet een kavel tenminste 35 meter diep zijn, terwijl het kavel grenzend aan de Vinkenpolderweg een diepte van minimaal 40 meter dient te hebben. De ontsluiting dient plaats te vinden vanaf de Vinkenpolderweg. De woningen dienen op minimaal 30 meter uit het hart van de Oude Torenweg te worden gerealiseerd. Het bestaande kavelpatroon dient gehandhaafd te worden. Woningen en bijgebouwen dienen tenminste twee meter uit de kant van de sloot, dan wel drie meter uit de zijdelingse perceelgrens te worden gebouwd. De bouwhoogte van woningen mag ten hoogste negen meter bedragen.
2.5.3. Ingevolge het wijzigingsplan rust op het in geding zijnde gebied de bestemming "Woondoeleinden" met onder meer de aanduidingen "bebouwingsvlak", "erfontsluitingen" en "in acht te nemen afstand".
Ingevolge artikel 2, eerste lid, sub a en d, van de voorschriften van het wijzigingsplan, zijn gronden met de bestemming "Woondoeleinden" bestemd voor woondoeleinden in de vorm van eengezinshuizen met daarbij behorende bijgebouwen, aanbouwen, uitbreidingen van de woning, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen, erven, ontsluitingspaden en voor erfontsluitingen ter plaatse waar op de plankaart de aanduiding "erfontsluitingen" voorkomt.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en sub a, b en d, van de voorschriften van het wijzigingsplan, mogen op de tot woondoeleinden bestemde gronden uitsluitend eengezinshuizen worden gebouwd met daarbij behorende bijgebouwen, waaronder mede begrepen aanbouwen en uitbreidingen van de woning en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat de gebouwen uitsluitend gebouwd mogen worden binnen het op de plankaart als zodanig aangegeven bebouwingsvlak. De bouwhoogte van de woningen bedraagt ten hoogste negen meter. De breedte van de woning inclusief aanbouwen en uitbreidingen van de woning, daaronder begrepen erkers, bedraagt maximaal elf meter mits deze maximale breedte wordt gerealiseerd op een afstand van tenminste vijf meter achter de voorgevel. De diepte van de woning bedraagt maximaal achttien meter. Het dak van de woning heeft een minimale/maximale helling van respectievelijk 30/60 graden. Ingevolge de aanduidingen op de plankaart van het wijzigingsplan dient een afstand van drie meter in acht te worden genomen vanaf het bouwvlak van de woningen tot aan de erfafscheiding en een afstand van twee meter vanaf het bouwvlak tot aan de sloot.
2.5.4. Niet in geschil is dat het wijzigingsplan past binnen de wijzigingsregels zoals die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
2.5.5. Het college van burgemeester en wethouders heeft in zijn reactie op de beroepen gesteld dat hij uitgaat van een toename van tien verkeersbewegingen per dag. Volgens het college is de Vinkenpolderweg zodanig ingericht dat deze extra bewegingen niet tot overlast zullen leiden. De ontsluitingsweg naar de nieuwe percelen zal 4,50 meter breed worden, wat het college van burgemeester en wethouders voor de brandweer voldoende acht.
Het oordeel van de Afdeling
2.6. De Afdeling overweegt dat met het bestaan van de door verweerder goedgekeurde wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Zoals in overweging 2.5.4. is weergegeven, betwisten appellanten niet dat het wijzigingsplan past binnen de wijzigingsregels zoals die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van verweerder onverlet om in de besluitvorming omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.
2.6.1. Voor zover appellanten stellen dat zij, gelet op de toegestane bouwmassa en de situering van de voorziene woningen ten opzichte van de erfgrens, negatieve gevolgen zullen ondervinden in de vorm van een verlies van privacy, overweegt de Afdeling dat niet kan worden ontkend dat vanwege de bouw van de woningen een verlies van privacy zal optreden. Evenzo acht de Afdeling het aannemelijk dat de voorziene bebouwing zal leiden tot de door appellant sub 1 gestelde verminderde zoninval in zijn tuin. De Afdeling ziet evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door het plan veroorzaakte aantasting van het woon- en leefklimaat van appellanten beperkt is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de woningen zijn voorzien niet direct achter, maar schuin achter de woningen van appellanten en dat de afstand tussen de woning van appellant sub 1 en de dichtstbijzijnde nieuw te bouwen woning tenminste vijftien meter is en de afstand tussen zijn tuin en de nieuw te bouwen woning, zoals vermeld in overweging 2.5.3., drie meter is. De afstand tussen het perceel van appellant sub 2 en de dichtstbijzijnde nieuw te bouwen woning is aanmerkelijk groter omdat het perceel van appellant sub 1 gelegen is tussen het perceel van appellant sub 2 en de dichtstbijzijnde nieuw te bouwen woning. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat bij de maximale bouwhoogte van negen meter het dak, zoals vermeld in overweging 2.5.3, een minimale/maximale helling van respectievelijk 30/60 graden dient te hebben, hetgeen de bouwmassa van de woningen enigszins beperkt.
2.6.2. Ten aanzien van de door appellant sub 2 gevreesde vermindering van de verkeersveiligheid overweegt de Afdeling dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de toename van het aantal autobewegingen beperkt zal blijven. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de berekening van het college van burgemeester en wethouders, die in de stukken is opgenomen, blijkt dat het aantal autobewegingen met tien per dag zal toenemen. Niet gebleken is dat deze berekening onjuist is.
Wat betreft de door appellant sub 2 verwachte parkeerproblemen stelt de Afdeling vast dat het wijzigingsplan voldoende ruimte biedt voor parkeren op eigen terrein.
Ten aanzien van de gevreesde overlast op de openbare weg, overweegt de Afdeling dat dit bezwaar geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Dit bezwaar kan derhalve buiten beschouwing blijven.
Gelet op het vorenstaande heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat het plan in zoverre leidt tot parkeeroverlast of verkeersonveiligheid.
2.6.3. Voor zover appellanten stellen dat de woningen te hoog worden in verhouding tot de bestaande lintbebouwing, overweegt de Afdeling dat er op zich een relatief groot hoogteverschil is tussen de bestaande lintbebouwing met een hoogte van zes meter en de nieuwe lintbebouwing met een hoogte van negen meter. In aanmerking genomen dat in de directe omgeving reeds meer woningen met een hoogte van negen meter zijn gebouwd, is de Afdeling echter van oordeel dat het hoogteverschil niet zodanig is dat verweerder om die reden niet kon instemmen met het plan.
2.6.4. Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van appellanten betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerder hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
2.6.5. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
De beroepen zijn ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Van Dorst
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2007