ECLI:NL:RVS:2007:AZ5493

Raad van State

Datum uitspraak
3 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606444/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • G.J. Michiels van Kessenich
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bedrijfsmatig gebruik van een woning door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Bij besluit van 26 november 2004 heeft het college de appellant gelast het bedrijfsmatig gebruik van zijn woning binnen zes weken te beëindigen en het pand weer als woning te gebruiken. Indien de appellant hieraan geen gehoor zou geven, zou het college het gebruik staken en het pand verzegelen. Het college verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond bij besluit van 18 april 2005. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 2 augustus 2006 het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State op 31 augustus 2006.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 20 december 2006, waarbij de appellant in persoon verscheen, bijgestaan door J.C. Zaat, en het college vertegenwoordigd was door mr. P.M. Meerman. De Raad overweegt dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat handhavend wordt opgetreden tegen bedrijfsmatig gebruik van woningen, mits dit gebruik meer dan 20% van het vloeroppervlak beslaat. De appellant betoogde dat er ongelijke behandeling plaatsvond, maar de Raad oordeelt dat het college een actief handhavingsbeleid voert en dat de capaciteit van de ambtelijke organisatie geen reden is om de handhaving niet uit te voeren.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 3 januari 2007.

Uitspraak

200606444/1.
Datum uitspraak: 3 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/3202 van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 augustus 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) appellant gelast het bedrijfsmatig gebruik van de woning aan de [locatie] binnen zes weken te beëindigen en het pand weer als woning te (laten) gebruiken. Daarbij is bepaald dat, indien aan de last geen gehoor wordt gegeven, het college het gebruik zal doen staken en het pand zal verzegelen.
Bij besluit van 18 april 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 augustus 2006, verzonden op 3 augustus 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 oktober 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door J.C. Zaat, en het college vertegenwoordigd door mr. P.M. Meerman, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet is het verboden een woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie, zonder vergunning van burgemeester en wethouders aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, of voor een zodanig gedeelte aan die bestemming te onttrekken, dat die woonruimte daardoor niet langer geschikt is voor bewoning door een huishouden van dezelfde omvang als waarvoor deze zonder zodanige onttrekking geschikt is.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de Regionale Huisvestingsverordening stadsgewest Haaglanden 2005 (hierna: de verordening) is het verbod als bedoeld in artikel 30 van de Huisvestingswet uitsluitend van toepassing op woonruimten die behoren tot de in Bijlage III van deze verordening opgenomen categorieën woonruimten.
2.2.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet heeft gehonoreerd. Volgens appellant vindt er ongelijke behandeling plaats in gelijke gevallen omdat na controle op het juiste gebruik van een pand geen nieuwe controle plaatsvindt wegens capaciteitsgebrek.
2.3.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat tegen het bedrijfsmatig gebruik van de panden, die door appellant als gelijke gevallen zijn genoemd, eveneens handhavend wordt opgetreden, voor zover dit gebruik meer dan 20% van het vloeroppervlak beslaat. Deze maatstaf is neergelegd in de toelichting bij artikel 45 ter bepaling wanneer zakelijk gebruik van woonruimte wordt beschouwd als onttrekking waarop het verbod neergelegd in artikel 30 van de Huisvestingswet gelezen in verbinding met artikel 45, eerste lid, van de verordening van toepassing is. De omstandigheid dat de capaciteit van de ambtelijke organisatie van de gemeente grenzen stelt aan de intensiteit van de controle op het in strijd met de bestemming gebruiken van woonruimte, maakt dit niet anders. Het college heeft aannemelijk gemaakt een actief handhavingsbeleid te voeren, waarbij ernaar wordt gestreefd om twee maal per jaar de wijken Transvaal en Schilderswijk te controleren op illegale woningonttrekking. Daarbij worden alle woningonttrekkingen in de wijk Transvaal-Zuid en de omgeving Kaapstraat/Kaapseplein onderzocht en worden de huiseigenaren zonodig aangeschreven het bedrijfsmatig gebruik van de woningen te staken. Voorts wordt opgetreden als er een melding binnenkomt dat een pand in strijd met de woonbestemming bedrijfsmatig zou worden gebruikt.
2.4.    Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat hetgeen door appellant is aangevoerd niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Michiels van Kessenich, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Michiels van Kessenich
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2007
97-470.