ECLI:NL:RVS:2007:AZ5839

Raad van State

Datum uitspraak
3 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200608562/1 en 200608562/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J. Willems
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vrijstelling en bouwvergunning voor woningvergroting in Doorn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Doorn, dat op 8 juli 2005 een vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend voor het vergroten van een woning op een perceel in Doorn. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar hun bezwaar werd door het college ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht heeft in eerdere uitspraken de besluiten van het college vernietigd, maar het college heeft in latere besluiten de bezwaren van appellanten opnieuw ongegrond verklaard.

Appellanten hebben bij de Raad van State hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig is. De Voorzitter heeft de argumenten van appellanten, waaronder de schaduwwerking van het bouwplan en de verminderde lichttoetreding in hun woning, beoordeeld. De Voorzitter oordeelt dat de eerdere uitspraken van de voorzieningenrechter niet in de weg staan aan de verleende vrijstelling en dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vrijstelling te verlenen.

De Voorzitter bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 3 januari 2007.

Uitspraak

200608562/1 en 200608562/2.
Datum uitspraak: 3 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten, wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. SBR 06/3321 en 06/3122 van de rechtbank Utrecht van 18 oktober 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Doorn, rechtsvoorganger van het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug (hierna: het college), aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vergroten van een woning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit verzonden op 14 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Doorn het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 januari 2006 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard en het op 14 december 2005 verzonden besluit vernietigd.
Bij besluit verzonden op 21 april 2006 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juni 2006 heeft de voorzieningenrechter het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, en het op 21 april 2006 verzonden besluit vernietigd.
Bij besluit van 25 juli 2006, verzonden op 24 augustus 2006, heeft het college het bezwaar van appellanten wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 oktober 2006, verzonden op 24 oktober 2006, heeft de voorzieningenrechter het door appellanten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 28 november 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Tevens hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door R. Schram, gemachtigde, bijgestaan door dr. R.A. van der Welle en mr. F.H.J. van der Born, en het college, vertegenwoordigd door B.J. ter Horst, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunnignhouder], als belanghebbende, in persoon en bijgestaan door mr. S.G.A. de Boer, advocaat te Utrecht, daar gehoord.
Overwegingen
2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2.    Voor zover appellanten betogen dat de vrijstelling is verleend in strijd met de door de gemeenteraad vastgestelde beleidsregels ter zake van de toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals neergelegd in de 2e wijziging nota flexibiliteitsbepalingen WRO, en voorts dat het verlenen van vrijstelling leidt tot een onaanvaardbare schaduwwerking op het terras en tuin achter hun woning, kan dat betoog niet leiden tot het ermee beoogde doel. Bij uitspraak van 24 januari 2006 heeft de voorzieningenrechter reeds uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat genoemde beleidsregels niet in de weg staan aan het verlenen van vrijstelling voor het onderhavige bouwplan. Bij uitspraak van 23 juni 2006 heeft de voorzieningenrechter voorts het betoog van appellanten dat het bouwplan leidt tot een onaanvaardbare schaduwwerking op het terras en tuin achter de woning van appellanten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Nu tegen deze uitspraken geen hoger beroep is ingesteld, dient thans van de juistheid van die oordelen te worden uitgegaan.
2.3.    Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen gelet op de verminderde lichttoetreding in hun woning tengevolge van de realisering van het bouwplan.
Dat betoog faalt. Uit het door Lichtveld Buis & Partners B.V. uitgebrachte rapport van 27 september 2006 over een in opdracht van het college ingesteld onderzoek, blijkt dat het bouwplan niet leidt tot een onaanvaardbare vermindering van daglichttoetreding in de woning van appellanten. De omstandigheid dat bij dit onderzoek geen acht is geslagen op de inval van direct zonlicht in de woning van appellanten, vormt onvoldoende grond voor het oordeel dat de in het rapport getrokken conclusies met betrekking tot daglichttoetreding onjuist zijn. Appellanten hebben geen deskundigenrapport overgelegd waaruit dat blijkt. In aanmerking nemende dat het bouwplan, naar niet is betwist, past binnen de verruimde bebouwingsmogelijkheden die voor dit perceel zijn voorzien in het ontwerp-bestemmingsplan Doorn-Noord, dat het overleg bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 heeft doorlopen en ter inzage heeft gelegen naar aanleiding waarvan ter zake van die bebouwingsmogelijkheden geen zienswijzen bij het college zijn ingediend, acht de Voorzitter in de vermindering van inval van direct zonlicht in de woning van appellanten tengevolge van de realisering van het bouwplan onvoldoende grond gelegen voor het oordeel dat het college daarvoor niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Willems
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2007
412