ECLI:NL:RVS:2007:AZ5840
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- H.G. Lubberdink
- I.A. Molenaar
- Rechtspraak.nl
Intrekking erkenning bedrijfsvoorraad door de RDW wegens overtreding van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad
Op 3 januari 2007 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak in een zaak betreffende de intrekking van de erkenning van de bedrijfsvoorraad van een verzoekster door de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (RDW). De intrekking vond plaats op 23 mei 2006 en was het gevolg van een overtreding van artikel 9, achtste lid, van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad. De RDW verklaarde het bezwaar van verzoekster ongegrond op 18 oktober 2006. Hierop volgde een beroep bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen, die op 21 november 2006 het beroep ongegrond verklaarde. Verzoekster ging in hoger beroep en vroeg tevens om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 20 december 2006 werd het verzoek behandeld. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M.W. van Ochten, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. T. Bosboom, waren aanwezig. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, mr. H.G. Lubberdink, overwoog dat de intrekking van de erkenning de rechterlijke toets kon doorstaan. De argumenten van verzoekster, waaronder de stelling dat de intrekking een punitieve sanctie betrof, werden niet overtuigend geacht. De Voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de uitspraak van de voorzieningenrechter in de bodemprocedure niet in stand zou blijven.
Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 3 januari 2007.