ECLI:NL:RVS:2007:AZ5843

Raad van State

Datum uitspraak
10 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604916/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • L. Groenendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar vergunning voor verwijderen openbare weg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 24 mei 2006. De rechtbank had de beroepen van appellant tegen de besluiten van het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Hollandse Delta ongegrond verklaard. Het college had op 17 mei 2004 een vergunning verleend voor het verwijderen van een gedeelte van een openbare weg. Appellant, die zich niet kon vinden in de besluiten van het college, had bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door het college niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing van het college.

Appellant betoogde in hoger beroep dat hij wel degelijk belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat appellant niet in voldoende mate onderscheidend was van andere gebruikers van de weg. De afstand tussen de woning van appellant en het in geschil zijnde weggedeelte was te groot, en appellant had geen zicht op het weggedeelte. Het door appellant gestelde belang, zowel recreatief als toeristisch, werd niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk had verklaard.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 10 januari 2007.

Uitspraak

200604916/1.
Datum uitspraak: 10 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 04/1097 EN 05/61 van de rechtbank Dordrecht van 24 mei 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van Dijkgraaf en Heemraden van het Waterschap Hollandse Delta.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2004 heeft het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap De Groote Waard, thans het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Hollandse Delta (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor, voor zover thans van belang, het verwijderen van een gedeelte openbare weg op een perceel aan de [locatie] te [plaats] ter hoogte van [nummer].
Bij besluit van 9 augustus 2004 heeft het college het verzoek van appellant om handhavend op te treden met betrekking tot de afsluiting van deze weg afgewezen.
Bij besluit van 15 september 2004 heeft het college het door appellant tegen het besluit van 17 mei 2004 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 24 november 2004 heeft het college het door appellant tegen het besluit van 9 augustus 2004 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) de door appellant tegen de besluiten van 15 september en 24 november 2004 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 4 juli 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 augustus 2006 heeft [vergunninghouder], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
Bij brief van 18 augustus 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2006, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. P.A. Visser, advocaat te Zwijndrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.C. de Jong, adviseur juridische zaken van het waterschap, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] in persoon, en bijgestaan door mr. W.P. Brussaard, advocaat te Oud Beierland, ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen belanghebbende is.
Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2001 in zaak no. 200005787/1 (AB 2002, 172) dient appellant, om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, een hem persoonlijk aangaand belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. Dat betekent in dit geval dat in beginsel slechts als belanghebbende kan worden aangemerkt degene die op geringe afstand van het in geschil zijnde weggedeelte woont of anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een directe invloed op de woon- of leefomgeving. Gelet op de grote afstand tussen de woning van appellant en het in geschil zijnde weggedeelte van de [locatie] - naar appellant zelf stelt anderhalve kilometer - en het feit dat hij geen zicht heeft op dit weggedeelte, heeft het verwijderen ervan geen directe gevolgen voor de woon- en leefomgeving van appellant. Het door appellant gestelde recreatieve en toeristische belang van de [locatie] - wat daarvan ook zij - doet daaraan niet af. Ook is de omstandigheid dat appellant, zoals hij stelt, regelmatig gebruik maakte van het desbetreffende weggedeelte, ontoereikend voor het oordeel dat hij zich in voldoende mate van willekeurige andere gebruikers onderscheidt. Derhalve heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het betoog faalt.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2007
164-496.