200608376/2.
Datum uitspraak: 5 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Bij besluit van 26 september 2006 heeft verweerder met betrekking tot de locatie Van Swinderenweg 10-12 te Ezinge, gemeente Winsum, vastgesteld dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvan spoedige sanering niet noodzakelijk is en voorts ingestemd met het namens [partij] ingediende saneringsplan van 8 maart 2006.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 15 november 2006, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij separate brief van 15 november 2006, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 december 2006, waar verzoeker in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door H. Dreise en P. Mol, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoeker is eigenaar van een aan de saneringslocatie grenzend perceel.
2.3. Verzoeker heeft eerst ter zitting aangevoerd dat het saneringsplan tekortschiet omdat daarin geen rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van werkzaamheden die in 2003 aan de oever van het Oldehoofsche Kanaal ter hoogte van de saneringslocatie zijn uitgevoerd.
Dit is in dit stadium van de procedure, mede nu niet is gebleken dat dit niet eerder had gekund, in strijd met de goede procesorde. De Voorzitter laat dit argument daarom buiten beschouwing bij de beoordeling van het verzoek.
2.4. Verzoeker stelt dat er onder de oprit tussen de percelen Van Swinderenweg 6 en 10 een ondergrondse tank aanwezig is, ten aanzien waarvan het saneringsplan niet in sanering voorziet.
2.4.1. Verweerder stelt dat uit informatie van de gemeente Winsum blijkt dat de ondergrondse tank voor de opslag van afgewerkte olie waarop verzoeker doelt (en die is gelegen nabij de smeerkelder), tezamen met twee ondergrondse benzinetanks op het noordelijke deel van de saneringslocatie in 1989 is verwijderd. De verwijdering van deze tanks is volgens verweerder in eerste instantie niet conform de eisen uitgevoerd, maar later onder toezicht van de gemeente voltooid. Volgens verweerder is er elders op de saneringslocatie nog wel een ondergrondse tank aanwezig (namelijk ten zuidoosten van de voormalige garage), maar die zal op grond van het saneringsplan worden verwijderd.
2.4.2. De Voorzitter overweegt dat de stelling van verweerder dat de ondergrondse tank nabij de smeerkelder is verwijderd, wordt ondersteund door het door Fugro-Ecolyse B.V. over het onderhavige geval van verontreiniging opgestelde rapport van 7 maart 1995, op welk rapport het saneringsplan van 8 maart 2006 in zoverre voortbouwt. In het dossier bevinden zich geen stukken die duiden op het tegendeel. Dat ter plaatse (wederom) in 1997 een ondergrondse tank is aangelegd, zoals verzoeker ter zitting heeft gesteld, acht de Voorzitter voorshands niet aannemelijk.
De Voorzitter overweegt voorts dat het saneringsplan erin voorziet dat de ondergrondse tank ten zuidoosten van de voormalige garage wordt verwijderd.
De Voorzitter ziet in zoverre geen aanleiding het verzoek toe te wijzen.
2.5. Verzoeker betoogt dat ten onrechte een restverontreiniging achterblijft.
2.5.1. In het saneringsplan is aangegeven dat de mobiele verontreiniging zoveel mogelijk wordt verwijderd, maar dat om technische en financiële redenen onder de bebouwing en onder de openbare weg een restverontreiniging achterblijft. Tijdens de sanering wordt periodiek gecontroleerd of de verontreiniging zich verspreidt, in welk geval kan worden ingegrepen. Blootstelling aan de immobiele verontreiniging is volgens het saneringsplan niet mogelijk, nu de locatie wordt voorzien van een gesloten verharding.
In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de Voorzitter, gelet op het vorenstaande, geen aanleiding voor het oordeel dat in het saneringsplan onvoldoende is onderbouwd waarom een restverontreiniging achterblijft. De Voorzitter ziet in zoverre geen aanleiding het verzoek toe te wijzen.
2.6. Voor zover verzoeker aanvoert dat de berm langs het Oldehoofsche Kanaal ten onrechte niet wordt gesaneerd en dat mede daarom slechts sprake is van een deelsanering, overweegt de Voorzitter dat het saneringsplan erin voorziet dat in de berm een onttrekkingsfilter wordt geplaatst ten behoeve van de uit te voeren grondwatersanering. Deze grond mist feitelijke grondslag.
2.7. In de stelling van verzoeker dat het verschil in de kostenramingen van een multifunctionele sanering en een functiegerichte sanering onverklaarbaar groot is, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat niet gekozen kon worden voor een functiegerichte sanering of dat het bestreden besluit anderszins ondeugdelijk is. Deze grond slaagt niet.
2.8. Voor zover verzoeker aanvoert dat het bestreden besluit niet op juiste wijze is bekendgemaakt bij de eigenaar van het perceel Van Swinderenweg 8, overweegt de Voorzitter dat, wat hiervan ook zij, het hierbij zou gaan om een onregelmatigheid die dateert van na het nemen van het bestreden besluit. Dergelijke onregelmatigheden kunnen de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze grond slaagt niet.
2.9. Gelet op al het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2007