het college van gedeputeerde staten van Limburg200608564/2.
Datum uitspraak: 5 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 10 oktober 2006 heeft verweerder onder meer ingestemd met het door Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V. opgestelde herstelsaneringsplan van 4 juli 2006 met betrekking tot Parkplan Emma, Woonvlek 1 en Parkgebied, te Brunssum. Voorts heeft verweerder daarbij ingestemd met de door het college van burgemeester en wethouders van Brunssum voorgestelde aanpassing van dit plan, inhoudende dat de achtertuin van het perceel aan de [locatie] niet zal worden gesaneerd. Dit besluit is op 19 oktober 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 november 2006, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 december 2006, waar verzoeker in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.G.M. Balvers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar als belanghebbenden gehoord het college van burgemeester en wethouders van Brunssum, vertegenwoordigd door L. Munnichs, en Projectontwikkelings maatschappij Heuvelland B.V., vertegenwoordigd door mr. W.G. van Gansewinkel.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoeker kan zich niet verenigen met het bestreden besluit, voor zover verweerder daarbij heeft ingestemd met de door het college van burgemeester en wethouders van Brunssum voorgestelde aanpassing van het herstelsaneringsplan, inhoudende dat de achtertuin van zijn perceel aan de [locatie] (hierna ook: de achtertuin) niet zal worden gesaneerd.
2.2.1. Verweerder stelt te hebben ingestemd met deze aanpassing van het herstelsaneringsplan omdat sanering van de achtertuin technisch nauwelijks uitvoerbaar is en milieuhygiënisch niet doelmatig. Wat de uitvoerbaarheid betreft, voert verweerder aan dat het overgrote deel van de achtertuin in beslag wordt genomen door een diepe vijver met de daarbij behorende installaties, die voor een belangrijk deel zijn gebouwd in een ondergrondse ruimte. Gelet hierop is het volgens hem niet goed mogelijk om de in de achtertuin aanwezige grond af te graven. Wat de doelmatigheid betreft, voert verweerder aan dat er, gezien de aard van de aldaar aanwezige verontreiniging, geen milieuhygiënische noodzaak bestaat om een aantal percelen waarop het herstelsaneringsplan betrekking heeft - waaronder het perceel van verzoeker - te saneren. Vanwege bezorgdheid van de eigenaren van de desbetreffende percelen zijn deze desalniettemin opgenomen in het herstelsaneringsplan.
2.2.2. De Voorzitter stelt voorop dat de aard van de verontreiniging in de achtertuin niet afwijkt van de aard van de verontreiniging in de voortuin van het perceel van verzoeker en die van de verontreiniging op een aantal andere percelen, terwijl het herstelsaneringsplan ten aanzien daarvan wel in sanering voorziet. Gelet hierop is voor verweerder kennelijk doorslaggevend geweest dat sanering van de achtertuin technisch nauwelijks uitvoerbaar zou zijn.
Partijen twisten over de feitelijke situatie in de achtertuin, onder meer wat betreft de omvang van de vijver en de ligging van het bijbehorende leidingwerk. Verweerder heeft zich op dit punt gebaseerd op de bevindingen van een door het college van burgemeester en wethouders van Brunssum in het kader van de vaststelling van het herstelsaneringsplan ingeschakelde bemiddelaar. Verzoeker bestrijdt deze bevindingen.
Ter zitting hebben alle partijen zich bereid verklaard tot het aangaan van een gesprek om nader te onderzoeken of de achtertuin kan worden gesaneerd. Het college van burgemeester en wethouders van Brunssum heeft aangegeven dat de sanering op 14 december jl. is begonnen en dat sanering van de Thalesstraat op zijn vroegst op 15 maart 2007 aan de orde is.
Op het moment dat de Thalesstraat aan de orde is moet tussen partijen vaststaan of de achtertuin van [locatie] in de sanering wordt betrokken of niet, omdat een latere, op zichzelf staande sanering van alleen deze tuin onevenredige kosten met zich meebrengt.
Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding om het bestreden besluit, voor zover verweerder daarbij heeft ingestemd met de door het college van burgemeester en wethouders van Brunssum voorgestelde aanpassing van het herstelsaneringsplan met betrekking tot de achtertuin, te schorsen tot 15 maart 2007.
2.3. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 10 oktober 2006, kenmerk 2006/44130, voor zover verweerder daarbij heeft ingestemd met de door het college van burgemeester en wethouders van Brunssum voorgestelde aanpassing van het herstelsaneringsplan inhoudende dat de achtertuin van het perceel aan de [locatie] niet zal worden gesaneerd, tot 15 maart 2007;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 42,37 (zegge: tweeënveertig euro en zevenendertig cent); het bedrag dient door de provincie Limburg aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Limburg aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2007