ECLI:NL:RVS:2007:AZ5861

Raad van State

Datum uitspraak
10 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601058/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bodemverontreiniging en instemming saneringsplan bij voormalige stortplaats Kanaaldijk

In deze zaak heeft de Raad van State op 10 januari 2007 uitspraak gedaan over een beroep tegen een besluit van de gedeputeerde staten van Noord-Holland. Dit besluit, genomen op 27 december 2005, betrof de vaststelling van een ernstig geval van bodemverontreiniging op de locatie van de voormalige stortplaats Kanaaldijk in het Ilperveld. De gedeputeerde staten hebben ingestemd met een saneringsplan dat op 22 september 2005 was opgesteld en dat gericht was op de sanering van deze verontreiniging. Het saneringsplan werd ter inzage gelegd op 30 december 2005. Appellanten, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben op 6 februari 2006 beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij hun bezorgdheid uitten over de gezondheidsrisico's die gepaard zouden gaan met de saneringswerkzaamheden. Ze vreesden vooral voor stofvorming, geluidsoverlast en geuroverlast door de werkzaamheden op het naastgelegen perceel.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen geschil bestaat over de ernst van de bodemverontreiniging en de noodzaak tot sanering. Het beroep richtte zich enkel op de instemming van de gedeputeerde staten met het saneringsplan. De Raad heeft de relevante bepalingen uit de Wet bodembescherming besproken, waarbij werd benadrukt dat de instemming met het saneringsplan alleen kan worden geweigerd als de sanering niet voldoet aan de wettelijke eisen. De bezwaren van appellanten werden als niet relevant voor de beoordeling van de instemming met het saneringsplan beschouwd. Uiteindelijk heeft de Raad van State het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200601058/1.
Datum uitspraak: 10 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 december 2005 heeft verweerder vastgesteld dat sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging op de locatie van de voormalige stortplaats Kanaaldijk in het Ilperveld en dat er urgentie bestaat dit geval te saneren. Tevens heeft verweerder in dit besluit ingestemd met het saneringsplan van 22 september 2005 met documentnummer 154782 inzake "West Kanaaldijk" Ilperveld te Landsmeer (hierna: saneringsplan). Dit besluit is op 30 december 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 6 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 7 februari 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 3 april 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2006, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, drs. N.G.P. Bizot en A. Scheffer, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Tussen partijen is niet in geschil dat op de onderhavige locatie sprake is van een ernstige bodemverontreiniging en dat er urgentie bestaat dit geval te saneren. Het beroep richt zich derhalve enkel op de instemming van verweerder met genoemd saneringsplan.
2.2.    Artikel 38, eerste lid, van de Wet bodembescherming, zoals deze bepaling voor 1 januari 2006 luidde, bepaalt voor zover hier van belang dat degene die de bodem saneert, de sanering zodanig dient uit te voeren dat daardoor de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, worden behouden of hersteld.
Artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming, zoals deze bepaling voor 1 januari 2006 luidde, bepaalt voor zover hier van belang dat het saneringsplan de instemming behoeft van gedeputeerde staten, die slechts met het plan instemmen indien door de daarin beschreven sanering naar hun oordeel wordt voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 bepaalde. Aan de instemming kunnen voorwaarden worden verbonden.
2.3.    Appellanten voeren aan dat met de saneringswerkzaamheden op het naast hun woning gelegen perceel 375 gezondheidsrisico's gepaard gaan. Ze vrezen voornamelijk voor stofvorming en verwaaiing van stoffen uit het baggerspeciedepot. Daarnaast vrezen ze geluid- en geuroverlast te ondervinden en voeren ze aan dat het baggerspeciedepot op perceel 375 op een te korte afstand van hun woning zal worden gerealiseerd.
2.4.    Bij een besluit over de instemming met een saneringsplan staat gezien artikel 39, tweede lid, (oud) van de Wet bodembescherming slechts ter beoordeling of de voorgestelde sanering overeenkomstig de bij of krachtens artikel 38 (oud) van deze wet gestelde regels plaatsvindt. Hetgeen appellanten aanvoeren heeft hierop geen betrekking en geeft reeds daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid met het saneringsplan heeft kunnen instemmen.
2.5.    Het beroep is ongegrond.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd           w.g. Van der Zijpp
Voorzitter                 ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2007
262-495.