ECLI:NL:RVS:2007:AZ6365

Raad van State

Datum uitspraak
17 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604867/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • L. Groenendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van aanvullende vergoeding rechtsbijstand en reistijdvergoeding

In deze zaak gaat het om de toekenning van een aanvullende vergoeding voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch. Appellant had op 15 maart 2005 een aanvullende vergoeding van € 3516,93 aangevraagd in verband met de bewerkelijkheid van zijn zaak. De Raad verklaarde het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 19 juli 2005 ongegrond, waarop appellant in beroep ging bij de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond op 29 mei 2006. Hierop heeft appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de reistijdvergoeding voor zijn reis naar Thailand niet voor vergoeding in aanmerking kwam, omdat de kosten al op andere wijze waren vergoed.

De Raad van State heeft de zaak op 17 januari 2007 behandeld. De rechters oordeelden dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de reistijdvergoeding niet vergoed kon worden. De Raad van State stelde vast dat appellant recht had op een vergoeding van een halve punt per volle gereisde 500 kilometers, ongeacht de reeds ontvangen vergoedingen van de Minister van Justitie. De rechtbank had niet onderkend dat de vergoeding voor reistijd niet gelijkgesteld kan worden aan reiskosten, en dat de daggeldvergoeding niet voor de reisdagen gold.

Het hoger beroep van appellant werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand werd ongeldig verklaard. De Raad voor Rechtsbijstand werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van een correcte toepassing van de regelgeving omtrent vergoedingen in het bestuursrecht.

Uitspraak

200604867/1.
Datum uitspraak: 17 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/2592 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 mei 2006 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2005 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) een aanvullende vergoeding toegekend in verband met de bewerkelijkheid van de zaak van € 3516,93.
Bij besluit van 19 juli 2005 heeft de raad het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 mei 2006, verzonden op 30 mei 2006, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juli 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 juli 2006. Laatstgenoemde brief is aangehecht.
Bij brief van 29 augustus 2006 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2006, waar appellant in vertegenwoordigd door mr. P.H. Kramer, advocaat te Roosendaal, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.B. van Dijken, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 24, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand (hierna: Bvr) wordt voor het tijdverlet in verband met reizen ten behoeve van de verlening van rechtsbijstand in een andere zaak dan een piketzaak, uitgaande van de totale afstand die is afgelegd bij reizen naar de zitting, bedoeld in het eerste lid van artikel 7 en het eerste lid van artikel 18, en naar rechtzoekenden wier vrijheid is ontnomen of beperkt, per volle gereisde 60 kilometer een halve punt toegekend. Onder reizen naar de zitting is mede begrepen het reizen in verband met de behandeling van de gevangenhouding of gevangenneming, bedoeld in artikel 16, alsmede in verband met het verhoor, bedoeld in artikel 17.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt indien naar en in het buitenland wordt gereisd per vliegtuig per volle gereisde 500 kilometer een halve punt toegekend.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel bepaalt het bureau de reisafstand op gestandaardiseerde wijze.
2.2.    Bij besluit van 15 maart 2005 heeft de raad een aanvullende vergoeding toegekend vanwege de bewerkelijkheid van een zaak van € 3516,93. De raad heeft daarbij geweigerd voor die zaak een reistijdvergoeding toe te kennen voor de door appellant per vliegtuig gemaakte reis van 19.752 kilometers in verband met deelname aan een rogatoire commissie in Thailand, omdat de reis- en verblijfkosten bij deelname daaraan door de Minister van Justitie vergoed zijn en door deze tevens een dagvergoeding is toegekend. Bij het bij de rechtbank bestreden besluit van 19 juli 2005 heeft de raad dit besluit gehandhaafd.
2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het doel en de strekking van artikel 24, derde lid, van het Bvr met zich meebrengt, dat de 19,5 punt aan reistijdverlet niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat de kosten van appellant reeds op andere wijze zijn vergoed.
2.3.1.    Het betoog slaagt. Door de raad is niet bestreden dat appellant vanwege deelname aan een rogatoire commissie, in het kader van een verhoor van getuigen als bedoeld in artikel 17 van het Bvr, naar en in het buitenland 19.752 kilometers per vliegtuig heeft gereisd. Appellant heeft op grond van artikel 24, eerste en derde lid, van het Bvr recht op een vergoeding gelijk aan een halve punt per volle gereisde 500 kilometers. Deze bepaling laat geen ruimte de vergoeding lager dan wel op nihil vast te stellen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen volgt evenmin uit de Wet op de rechtsbijstand dat de vergoeding op nihil kan worden vastgesteld omdat appellant van de Minister van Justitie reeds een reis- en verblijfkostenvergoeding, alsmede een daggeldvergoeding ter zake van de deelname aan de desbetreffende rogatoire commissie heeft ontvangen. Daarbij is van belang dat de vergoeding op grond van artikel 24, derde lid, van het Bvr geen reiskosten- maar een reistijdvergoeding is en voorts, dat de Minister, naar appellant onweersproken heeft gesteld, de daggeldvergoeding niet heeft uitgekeerd voor de dagen waarop werd gereisd, maar slechts voor de dagen waarop getuigenverhoren hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft dan ook, in navolging van de raad, ten onrechte overwogen dat de reistijdvergoeding waar appellant aanspraak op maakt, reeds op andere wijze is vergoed en er geen sprake is van ten behoeve van de zaak gemaakte kosten.
2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en het besluit van 19 juli 2005 vernietigen wegens strijd met artikel 24, derde lid, van het Bvr.
2.5.    De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 mei 2006 in zaak no. AWB 05/2592;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch van 19 juli 2005;
V.    veroordeelt de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 47,25 (zegge: zevenenveertig euro en vijfentwintig cent); het dient door de Staat der Nederlanden (raad voor rechtspraak te 's-Hertogenbosch) aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de Staat der Nederlanden (raad voor rechtspraak te 's-Hertogenbosch) aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2007
362