ECLI:NL:RVS:2007:AZ6369

Raad van State

Datum uitspraak
17 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605206/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot verlening van een verklaring voor de verandering van een dierenpark te Amersfoort

In deze zaak gaat het om een beroep van de vereniging "Vereniging Behoud Bos Birkhoven en Bokkeduinen" tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort. Dit besluit, genomen op 12 december 2005, betreft een verklaring als bedoeld in artikel 8.19 van de Wet milieubeheer, die betrekking heeft op de verandering van een dierenpark aan de Barchman Wuytierslaan 224 te Amersfoort. De vereniging is van mening dat er een volwaardige vergunningprocedure had moeten worden gevolgd in plaats van een melding, omdat de veranderingen zouden leiden tot een uitbreiding van het dierenpark en daarmee schadelijke effecten voor het milieu met zich meebrengen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 december 2006 behandeld. De appellante betoogde dat de uitbreiding van het dierenpark schadelijke effecten heeft op de flora en fauna in het omringende bosgebied en dat de verlichting langs het dienstpad niet adequaat is beoordeeld. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders, stelde dat de gemelde activiteiten niet gericht zijn op uitbreiding en dat de bescherming van dier- en plantensoorten primair aan de orde komt in het kader van de Flora- en faunawet.

De Afdeling overweegt dat de melding niet kan worden geweigerd enkel op basis van de omstandigheid dat het hekwerk en het dienstpad in een gebied worden gerealiseerd dat niet tot de inrichting behoorde. De gemelde veranderingen leiden niet tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan de inrichting ingevolge de vergunning mag veroorzaken. De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200605206/1.
Datum uitspraak: 17 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging Behoud Bos Birkhoven en Bokkeduinen", gevestigd te Amersfoort,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2005 heeft verweerder een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer met betrekking tot de verandering van een dierenpark, gelegen aan de Barchman Wuytierslaan 224 te Amersfoort, gegeven.
Bij besluit van 1 juni 2006, verzonden op 2 juni 2006, heeft verweerder het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 14 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 augustus 2006.
Bij brief van 4 september 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. H.A. Sarolea, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. L. Groen, ambtenaar van de gemeente, en drs. S. van der Hoek, werkzaam bij Het Gewest Eemland, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Dierenpark Amersfoort B.V.", vertegenwoordigd door [directeuren].
2.    Overwegingen
2.1.    Bij besluit van 22 oktober 2004 heeft verweerder aan "Dierenpark Amersfoort B.V." (hierna: de inrichting) een revisievergunning, als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, verleend. De melding waarop het besluit van 12 december 2005 ziet, heeft betrekking op het plaatsen van een hekwerk en het aanleggen van een dienstpad/calamiteitenroute om het park ten behoeve van het uitbreiden van de onderhavige inrichting. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 12 december 2005 gehandhaafd.
2.2.    Appellante betoogt dat verweerder heeft miskend dat er een volwaardige vergunningprocedure had moeten worden gevolgd in plaats van te volstaan met een melding. Zij stelt dat met het plaatsen van een hekwerk en het aanleggen van een dienstpad/calamiteitenroute gebiedsvergroting en daarmee de uitbreiding van het dierenpark wordt beoogd. Door de uitbreiding van het dierenpark zal het aantal bezoekers fors toenemen, hetgeen schadelijke effecten voor het milieu met zich brengt, aldus appellante. Hiertoe voert zij aan dat deze uitbreiding, blijkens het rapport van het Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek uit 1998 , kenmerk no. 0928-6888, schadelijke effecten heeft op de flora en fauna in het omringende in de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) gelegen bosgebied Birkhoven en Bokkeduinen, een toename van (indirecte) geluidhinder veroorzaakt en van invloed is op de kwaliteit van de lucht.
Voorts stelt zij dat verweerder onzorgvuldig en onbehoorlijk heeft gehandeld door de verlichting langs het dienstpad door middel van een aparte melding te accepteren, in plaats van de gevolgen van het plaatsen van verlichting langs het dienstpad voor de fauna in het bos te onderzoeken en te beoordelen in het kader van de onderhavige melding.
2.3.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat met een melding kan worden volstaan, nu de gemelde activiteiten op zichzelf niet zijn gericht op de uitbreiding van de inrichting en een toename van het aantal bezoekers. Voorts betoogt hij dat de bescherming van dier- en plantensoorten primair aan de orde komt in het kader van een beoordeling van de Flora- en faunawet en er overigens geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan, in het kader van de Wet milieubeheer, een passende beoordeling had moeten worden gemaakt. Verder stelt hij dat de inrichting door de gemelde verandering binnen de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden blijft. De aanleg van het hekwerk en het dienstpad/calamiteitenroute zal volgens hem dan ook niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan de inrichting ingevolge de vergunning en de daarbij behorende voorschriften mag veroorzaken.
Ten aanzien van het betoog van appellante inzake de verlichting langs het dienstpad betoogt verweerder dat hij dit aspect niet bij de beoordeling heeft kunnen betrekken nu de verlichting langs het dienstpad apart is gemeld.
2.4.    Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.
2.5.    De Afdeling stelt voorop dat de melding niet kan worden geweigerd enkel op grond van de omstandigheid dat het hekwerk en het dienstpad/calamiteitenroute worden gerealiseerd in een gebied, dat ten tijde van de vergunningverlening niet tot de inrichting behoorde en waardoor de inrichting na de melding een aanmerkelijk groter gebied omvat. Eerst indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer moet de melding worden geweigerd.
Voorts overweegt de Afdeling dat zij het standpunt van appellante, dat verweerder de gevolgen voor het milieu door de uitbreiding van de inrichting en de toename van het aantal bezoekers bij de melding had moeten betrekken, niet deelt. De onderhavige melding heeft immers betrekking op het aanleggen van een dienstpad/calamiteitenroute en een hekwerk rond het dierenpark, welke activiteiten op zichzelf niet zien op uitbreiding van de activiteiten binnen inrichting dan wel een toename van het aantal bezoekers. Ter zitting is vastgesteld dat het gebied tussen de huidige grens van het dierenpark en de voorziene ligging van het hekwerk en het dienstpad/calamiteitenroute zal worden gebruikt voor dienstverkeer en optreden bij calamiteiten en niet behoort tot het deel van de inrichting waar bezoekers van het dierenpark zich mogen bevinden. De gemelde verandering zal derhalve niet leiden tot uitbreiding van de activiteiten binnen de inrichting.
Voor de omvang van de door de inrichting te veroorzaken milieubelasting als gevolg van de gemelde verandering is de vergunde situatie bepalend. Aan de geldende vergunning zijn geluidgrenswaarden verbonden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau ten aanzien van het geluid ter plaatse van de gevels van woningen van derden en andere geluidgevoelige objecten. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat deze geluidgevoelige objecten zich bevinden aan de Barchman Wuytierslaan, tegenover de ingang van de inrichting. Het dienstpad/calamiteitenroute zal worden gebruikt voor transportmiddelen ten behoeve van de inrichting, waarbij het aantal transportbewegingen gelijk blijft aan het aantal dat bij het besluit van 22 oktober 2004 is vergund. Door het gebruik van het dienstpad komen de vervoersbewegingen van de transportmiddelen verder van de geluidgevoelige objecten af te liggen, waardoor de geluidbelasting ten opzichte van deze geluidgevoelige objecten zal afnemen. Uit hetgeen appellante heeft aangevoerd blijkt niet dat na realisering van de beoogde wijzigingen binnen de inrichting niet meer kan worden voldaan aan de in de geldende vergunning opgenomen geluidgrenswaarden.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de gemelde veranderingen leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de geldende vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken.
2.6.    Verder overweegt de Afdeling dat wat betreft de verlichting langs het dienstpad/calamiteitenroute verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat hij dit aspect niet bij zijn beoordeling kon betrekken, nu de bij het bestreden besluit geaccepteerde melding geen betrekking heeft op de verlichting langs het dienstpad.
2.7.    Het beroep is ongegrond.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Plambeck
Voorzitter   ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2007
159-517.