ECLI:NL:RVS:2007:AZ6374

Raad van State

Datum uitspraak
11 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606100/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor bedrijfsmatig gebruik van perceel Kerkhovensestraat 59 te Oisterwijk

Op 11 januari 2007 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, wonend te Oisterwijk, hadden bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk, dat hen had gelast om het gebruik van hun perceel aan de Kerkhovensestraat 59 te staken. Dit besluit, dat op 28 juni 2005 was genomen, hield in dat verzoekers een last onder dwangsom opgelegd kregen voor het bedrijfsmatig opslaan, uitstallen, te koop aanbieden en verkopen van tuindecoraties en aanverwante artikelen. De rechtbank Breda had eerder het beroep van verzoekers gegrond verklaard, maar het college had in een nieuw besluit van 7 november 2006 niet volledig aan de bezwaren van verzoekers tegemoetgekomen.

Tijdens de zitting op 4 januari 2007 werd het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, T.M.A. Claessens, oordeelde dat de activiteiten van verzoekers op het perceel mogelijk nog steeds in strijd waren met het bestemmingsplan. De Voorzitter wees erop dat de beoordeling van deze vraag afhankelijk was van het hoger beroep en dat de procedure zich niet leende voor het beantwoorden van feitelijke vragen. Gezien de belangen van verzoekers en het college, besloot de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.

In de beslissing werd het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers, die op € 644,00 werden vastgesteld. Daarnaast werd het college gelast om het door verzoekers betaalde griffierecht van € 211,00 te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 januari 2007.

Uitspraak

200606100/2.
Datum uitspraak: 11 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/4948 van de rechtbank Breda van 18 juli 2006 in het geding tussen:
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk (hierna: het college) verzoekers, onder oplegging van een last onder dwangsom, gelast om het gebruik van het voor-, zij- en een gedeelte van het achtererf van én de op een situatietekening weergegeven bouwwerken op het perceel Kerkhovensestraat 59 te Oisterwijk ten behoeve van het bedrijfsmatig opslaan, uitstallen, te koop aanbieden en verkopen van tuindecoraties en/of planten en aanverwante artikelen, te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 1 november 2005 heeft het college onder meer het door verzoekers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door verzoekers ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college opnieuw beslist op de bezwaren van verzoekers met inachtneming van het in de uitspraak overwogene. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben onder meer verzoekers bij brief van 17 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij besluit van 7 november 2006 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het onder meer door verzoekers gemaakte bezwaar en dat bezwaar gegrond verklaard voor wat betreft de formulering van de last, het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard en het besluit van 28 juni 2005 herroepen voor wat betreft de formulering van de last. De begunstigingstermijn is hierbij verlengd tot 5 januari 2007.
Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van verzoekers is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van verzoekers, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
Bij brief van 8 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 januari 2007, waar [gemachtigde], bijgestaan door mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, en mr. A.A.G. Wouters, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekers beogen met het verzoek om voorlopige voorziening de begunstigingstermijn te verlengen tot het moment waarop de Afdeling in de hoofdzaak heeft beslist.
Ter zitting is in het bijzonder aan de orde gekomen de vraag of de activiteiten van verzoekers op het perceel ten tijde van het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar van 7 november 2006 nog steeds een overtreding inhielden van de voorschriften van het bestemmingsplan. De beantwoording van deze vraag is afhankelijk van de beoordeling van het hoger beroep maar ook van het antwoord op een aantal vragen van feitelijke aard. De onderhavige procedure leent zich niet voor beantwoording van deze vragen. Gelet hierop en op grond van een afweging van de betrokken belangen van verzoekers en het college ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek op de in het dictum omschreven wijze toe te wijzen.
2.3.    Het college dient op de in het dictum weergegeven wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk van 7 november 2006 tot en met de dag waarop de uitspraak van de Afdeling in de hoofdzaak openbaar is gemaakt;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Oisterwijk aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de gemeente Oisterwijk aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Van Driel
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2007
414.