200602412/1.
Datum uitspraak: 17 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/808 van de rechtbank Maastricht van 23 februari 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
Bij besluit van 15 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het renoveren en uitbreiden van studentenkamers op het perceel [locatie] te Maastricht (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 mei 2005 heeft het college, voor zover thans van belang, het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 februari 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 30 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 juni 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 9 november 2006 is een nader stuk ontvangen van appellant. Deze is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2006, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. E.J.M.J.J. Houben, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.M.J.J. Erdkamp en mr. E.H.J. Verheijden, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Nazareth" rust op het perceel de bestemming "Bebouwingsklasse M1".
Ingevolge artikel 4 van de planvoorschriften zijn de gronden met deze bestemming uitsluitend bestemd voor ééngezinshuizen. Het bouwplan is met deze bestemming in strijd. Om bouwvergunning voor het bouwplan te kunnen verlenen, heeft het college vrijstelling verleend krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).
2.2. Appellant heeft betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan op stedenbouwkundige bezwaren stuit. Daartoe stelt hij dat de Meerssenerweg zich niet kenmerkt door aaneengesloten bebouwing.
2.2.1. Gelet op de foto's die ter zitting zijn getoond is de Afdeling van oordeel dat de bebouwing van de Meerssenerweg aan de zijde van het perceel als aaneengesloten moet worden gekenmerkt. Het college heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de stedenbouwkundige karakteristiek van de Meerssenerweg door het bouwplan niet wordt aangetast. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.3. De betogen dat een erfdienstbaarheid is gevestigd op het deel van het perceel van de vergunninghouder waarop de uitbouw is gerealiseerd, en dat zijn privacy wordt geschonden door het bouwplan, heeft appellant voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom de betogen van appellant met betrekking tot de erfdienstbaarheid en de schending van de privacy niet reeds voor de rechtbank hadden kunnen worden aangevoerd en appellant dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen, gelet op de functie van het hoger beroep, had behoren te doen, dienen die betogen buiten beschouwing te blijven.
2.4. Appellant betoogt tenslotte dat de uitspraken van de rechtbank van 25 september 2002 en 23 juni 2003 die betrekking hebben op eerdere besluiten betreffende het perceel niet of niet tijdig zijn nageleefd door het college en dat vanwege die omstandigheid thans geen vrijstelling en bouwvergunning mocht worden verleend.
De vraag of de bedoelde uitspraken door het college zijn nageleefd, is in deze procedure niet aan de orde. De Afdeling is overigens ook niet gebleken dat een ontkennend antwoord op die vraag tot gevolg zou moeten hebben dat het college de vrijstelling en bouwvergunning, waar het thans om gaat, niet had mogen verlenen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2007