ECLI:NL:RVS:2007:AZ6412

Raad van State

Datum uitspraak
17 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606780/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • F.G. van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bestuurlijke handhavingsmiddelen voor groenbedrijf

In deze zaak heeft de Raad van State op 17 januari 2007 uitspraak gedaan over het beroep van een appellant, een omwonende van een groenbedrijf, tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Middelburg. Het geschil ontstond na de afwijzing van het verzoek van de appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het groenbedrijf, dat gevestigd is op een perceel in Middelburg. De appellant had eerder, op 19 mei 2006, een verzoek ingediend om handhaving van de voorschriften die verbonden waren aan de vergunning van het groenbedrijf, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen.

De appellant stelde dat hij schade had geleden door de termijnoverschrijding van het besluit en dat zijn bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de appellant geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar, omdat niet aannemelijk was dat hij schade had geleden door het niet tijdig nemen van het besluit.

Daarnaast verzocht de appellant om vergoeding van de kosten die hij had gemaakt in verband met het maken van bezwaar. De Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat verweerder tijdig had aangegeven dat het besluit enkele dagen na het verstrijken van de termijn zou worden verzonden. De Afdeling concludeerde dat het beroep van de appellant ongegrond was en dat de afwijzing van het verzoek om handhaving terecht was.

Uitspraak

200606780/1.
Datum uitspraak: 17 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Middelburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2006 heeft verweerder het verzoek van appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot een inrichting bestaande uit een groenbedrijf (hierna: het groenbedrijf) op het perceel [locatie] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 24 augustus 2006, verzonden op 25 augustus 2006, heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het bezwaar van appellant tegen het niet tijdig nemen van het besluit niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om kostenvergoeding van bezwaar, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 12 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 september 2006.
Bij brief van 10 oktober 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2007, waar verweerder, vertegenwoordigd door M.O. de Waal, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant is een omwonende van het groenbedrijf. Bij brief van 20 april 2006 heeft hij een verzoek gedaan om handhaving van de voorschriften verbonden aan de bij besluit van 28 maart 2000 krachtens de Wet milieubeheer ten behoeve van het bedrijf verleende vergunning.
Ingevolge artikel 18.16, eerste lid, aanhef en onder b, voor zover hier van belang, wordt de beschikking op het verzoek gedaan uiterlijk vier weken na de datum waarop het verzoek is ontvangen. De termijn voor het nemen van de beschikking liep derhalve tot en met 18 mei 2006.
Het beroep van appellant is deels gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaar tegen het niet-tijdig nemen van de beschikking.
Bij besluit van 19 mei 2006, verzonden op 22 mei 2006, heeft verweerder alsnog afwijzend beslist op het verzoek.
2.2.    Appellant kan zich er niet mee verenigen dat verweerder zijn bezwaar tegen het niet tijdig beschikken op zijn verzoek niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij betoogt belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van dit bezwaar, aangezien hij schade heeft geleden als gevolg van de termijnoverschrijding.
2.2.1.    Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijk gesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het bezwaar of beroep tegen het uitblijven van een besluit geacht mede te zijn gericht tegen het besluit op de aanvraag, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
Ingevolge artikel 6:20, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het bezwaar of beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.
De Afdeling is gelet op het besluit van 19 mei 2006, verzonden op 22 mei 2006, van oordeel dat niet aannemelijk is dat appellant voor vergoeding in aanmerking komende schade heeft geleden als gevolg van het niet tijdig nemen van het besluit. Gelet hierop heeft appellant geen belang bij een beslissing op het bezwaar tegen het niet tijdig nemen van het besluit. De Afdeling is daarom van oordeel dat verweerder het bezwaar op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beroepsgrond slaagt niet.
2.3.    Appellant heeft verzocht om vergoeding van de kosten die hij heeft moeten maken in verband met het maken van bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Uit de stukken is gebleken dat verweerder voor het verlopen van de termijn, op 16 mei 2006, aan appellant kenbaar heeft gemaakt dat de beschikking enkele dagen na het verstrijken van de termijn zou worden verzonden. Appellant heeft evenwel op de dag van het verstrijken van de termijn bezwaar ingediend. De Afdeling is van oordeel dat onder deze omstandigheden geen sprake is van kosten die appellant redelijkerwijs heeft moeten maken, als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft derhalve het verzoek om vergoeding van de kosten in verband met het maken van bezwaar terecht afgewezen.
2.4.    Voor zover het beroep van appellant is gericht tegen het ongegrond verklaren van zijn bezwaren tegen het besluit van 19 mei 2006 overweegt de Afdeling als volgt.
Appellant betoogt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake was van overtredingen, zodat geen bevoegdheid bestond voor toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen. Volgens appellant zijn wel vergunningvoorschriften overtreden en berust het bestreden besluit derhalve niet op een deugdelijke motivering.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is duidelijk geworden dat verschillende metingen en controles op de naleving van vergunningvoorschriften binnen de inrichting hebben plaatsgevonden. De controles hebben niet aangetoond dat sprake was overtredingen. Evenmin wijzen de verschillende geluidmetingen er als geheel bezien op dat de geluidvoorschriften niet werden nageleefd. Gelet hierop heeft verweerder terecht het verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen afgewezen.
2.5.    Het beroep is ongegrond.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.G. van Dam, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll                      w.g. Van Dam
Lid van de enkelvoudige kamer       ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2007
441