200603549/1.
Datum uitspraak: 17 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1168 van de rechtbank Leeuwarden van 14 april 2006 in het geding tussen:
de raad der gemeente Littenseradiel.
Bij besluit van 20 maart 2000 heeft de raad der gemeente Littenseradiel (hierna: de gemeenteraad) een verzoek van appellant om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 11 november 2002 heeft de gemeenteraad het tegen dat besluit door appellant gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en appellant € 15.000,--, vermeerderd met wettelijke rente, aan vergoeding van planschade toegekend.
Bij uitspraak van 29 juli 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2004 heeft de Afdeling deze uitspraak vernietigd, het bij de rechtbank door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 11 november vernietigd.
Bij besluit van 20 september 2004 heeft de gemeenteraad het door appellant tegen het besluit van 20 maart 2000 gemaakte bezwaar opnieuw gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en de aan appellant toegekende schadevergoeding alsnog op € 17.460,--, vermeerderd met wettelijke rente, een en ander te verrekenen met de reeds uitgekeerde bedragen, gesteld.
Bij uitspraak van 14 april 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2006, hoger beroep ingesteld. Hij heeft de gronden van het beroep aangevuld bij brieven van 20 juni en 30 juli 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 juni 2006 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2006, waar appellant in persoon, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden en S. Herrema, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Niet in geschil is dat appellant ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan "Winsum-St. Jacobsvaart" (hierna: het bestemmingsplan) schade heeft geleden die op de voet van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) voor vergoeding in aanmerking komt. In geschil is uitsluitend de hoogte van de toegekende vergoeding.
2.2. De gemeenteraad heeft de omvang van de te vergoeden schade, daarbij een advies van 13 september 2004 van ODplus BV te Vianen volgend, bepaald op € 17.460, te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschil tussen dit bedrag en het eerder uitgekeerde bedrag van €15.000,--.
De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: StAB) om advies gevraagd, en heeft, in overeenstemming met haar advies van 13 april 2005 en de aanvullingen daarop van 26 mei 2005 en 8 december 2005, geconcludeerd dat de door appellant geleden planschade aldus niet is onderschat.
2.3. Appellant klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat aan het advies van de StAB, dat met betrekking tot de waardebepaling is gebaseerd op een taxatierapport van 5 april 2005, zodanig ernstige gebreken kleven wat betreft de - inzichtelijkheid van de - vaststelling van de waarde van zijn voormalige woning voor de peildatum en de invloed van het bestemmingsplan daarop, dat zij er bij de beoordeling van het beroep niet van mocht uitgaan.
2.3.1. Het betoog van appellant dat in het taxatierapport onvoldoende inzichtelijk is gemaakt, hoe de waarde van zijn woning voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan tot stand is gekomen, faalt.
Volgens het rapport is bij de waardebepaling uitgegaan van de prijzen van een aantal vergelijkbare woningen in en rond Winsum, die in de afgelopen jaren zijn verkocht, waarbij de waarde van die woningen is gemiddeld en teruggerekend naar de waarde op het in acht te nemen peilmoment. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hierbij is uitgegaan van woningen die wat betreft ligging en oppervlakte niet met zijn woning vergelijkbaar zijn.
Ook het betoog van appellant dat bij de taxatie ten onrechte niet de prijs van een wat betreft type en bouwjaar nagenoeg identiek pand aan de Piebengastrjitte in Franeker is betrokken faalt. De rechtbank heeft in het aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de taxateur in dit verband ten onrechte betekenis heeft gehecht aan het feit dat de woning van appellant zich in een middelgroot dorp in Friesland bevindt, terwijl het andere pand in een stad is gelegen.
De rechtbank heeft dan ook met juistheid in het in beroep aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat de in het taxatierapport gehanteerde waarde van de woning van appellant op de peildatum geen juist uitgangspunt vormt voor de berekening van de aan appellant te vergoeden schade.
2.3.2. Het betoog van appellant dat het taxatierapport onjuiste uitgangspunten met betrekking tot de in aanmerking te nemen schadefactoren bevat, onder meer ten aanzien van de mate waarin het uitzicht en de privacy van zijn woning door de komst van de woonwijk is achteruitgegaan in vergelijking met het onder het vorige regime mogelijke volkstuinencomplex, faalt evenzeer. In het rapport is in aanmerking genomen dat de bebouwingsdichtheid en de intensiteit van het gebruik van de gronden in de nabijheid van de voormalige woning van appellant ten gevolge van het bestemmingsplan sterk is toegenomen en dat het uitzicht en de privacy ter plaatse daardoor zijn afgenomen. Daarbij is, wat zijn tuin betreft, terecht rekening gehouden met het feit dat ook in de eertijds bestaande situatie vanuit een drietal woningen op de tuin kon worden uitgekeken.
In hetgeen appellant op dit punt voor het overige naar voren heeft gebracht kan evenmin grond worden gevonden voor het oordeel dat de rechtbank niet van de bedoelde uitgangspunten van het taxatierapport heeft mogen uitgaan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Zijlstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2007