200603572/1.
Datum uitspraak: 17 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Breda,
2. [appellanten sub 2], wonend te Breda,
tegen de uitspraak in de zaken nos. 05/3018 en 058/3019 van de rechtbank Breda van 4 april 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
Bij besluit van 3 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college) met gebruikmaking van de op 7 oktober 2004 verleende vrijstelling bouwvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het oprichten van twee windturbines op het perceel [locatie] te Breda.
Bij besluiten van 14 juli 2005 heeft het college de door appellanten daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 april 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) de door appellanten daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellant sub 1 bij brief van 10 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2006, en appellanten sub 2 bij brief van 12 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 16 mei 2006, hoger beroep ingesteld. Appellant sub 1 heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 7 juni 2006. Appellanten sub 2 hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 9 juni 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 juli 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bi brief van 11 augustus 2006 heeft [vergunninghouder], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn bij brieven van 15 en 19 december 2006 nadere stukken ontvangen van [vergunninghouder] respectievelijk het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 januari 2007, waar appellant sub 1, in persoon en bijgestaan door mr. A.R. van Damme, gemachtigde, appellanten sub 2, vertegenwoordigd door mr. B.F.J. Bollen, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Ruis en J.M. Vollaard, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], in persoon en bijgestaan door mr. D. Kik, gemachtigde, daar gehoord.
2.1. Het bouwplan ziet op het oprichten van twee windturbines met een ashoogte van elk 70 m. De windturbines zijn bedoeld voor de energievoorziening van meerdere huishoudens. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Om medewerking aan het bouwplan te verlenen heeft het college krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling en vervolgens bouwvergunning verleend.
2.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
2.3. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de besluiten van 14 juli 2005 vernietigd omdat het college aan het besluit tot vrijstelling geen goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag heeft gelegd. Het betoog van appellanten richt zich niet tegen dat oordeel, maar tegen de overwegingen die niet tot vernietiging van de besluiten hebben geleid.
2.4. Appellant sub 1 betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bij zijn oordeel over de welstand heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar het zogeheten positieve stempeladvies van de commissie Welstand en Monumenten van 6 december 2004. Met het betoog in zijn bezwaarschrift dat de locatie en de hoogte van de turbines in strijd zijn met het provinciaal beleid - de beantwoording van welke vraag in de nieuw te nemen beslissing op bezwaar aan de orde zal komen - heeft appellant sub 1 onvoldoende gemotiveerd dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Bovendien is de inhoud van het welstandsadvies niet gemotiveerd bestreden door overlegging van een deskundig tegenadvies. Voorts is niet gebleken dat het welstandsadvies op onjuiste wijze tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins gebreken kleven. De Afdeling is daarom met de rechtbank van oordeel dat het college niet gehouden was zijn oordeel over de welstand van een nadere motivering te voorzien.
2.5. De vraag of wordt voldaan aan de geluidnorm krachtens het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer (hierna: het Besluit) dient te worden bezien in de meldingsprocedure ingevolge dit Besluit. Thans is slechts aan de orde de vraag of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de vrijstelling niet kan worden verleend omdat ernstig moet worden betwijfeld of kan worden voldaan aan de in het Besluit opgenomen geluidnormen.
Volgens het door vergunninghouder overgelegde onderzoek van Lichtveld Buis & Partners B.V. worden deze normen niet overschreden. De Afdeling ziet in het door appellanten genoemde rapport "Hoge molens vangen veel wind; wind- en geluidmetingen bij een hoge windturbine" van de Natuurkundewinkel van de Rijksuniversiteit Groningen en de weergave van bevindingen uit het proefschrift van dr.ir. F. van den Berg geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat het onderzoek van Lichtveld Buis & Partners B.V. onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel anderszins onjuist is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat deze stukken niet aantonen dat niet aan de in het Besluit opgenomen normen kan worden voldaan.
Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat eventuele hinder ten gevolge van slagschaduw niet in voldoende mate kan worden beperkt door het treffen van voorzieningen aan de windturbine of het stellen van nadere eisen zoals in het Besluit bedoeld. Het betoog van appellant sub 1 terzake faalt daarom.
2.6. Het betoog van appellanten dat het bestemmingsplan ter plaatse slechts één windturbine toestaat en dat in het kader van het bouwplan voor die turbine namens het college te kennen is gegeven dat de aanwezigheid van meer dan één turbine ontsierend voor het landschap zou zijn, leidt niet tot het daarmee beoogde doel. Ter zitting heeft het college toegelicht dat sindsdien sprake is van gewijzigde omstandigheden die verband houden met windenergiebeleid en met veranderingen in het landschap door de komst van de HSL. Daarom kan niet worden staande gehouden dat, zo al sprake zou zijn van een toezegging, het eerder door het college ingenomen standpunt in de weg staat aan het verlenen van de gevraagde vrijstelling.
2.7. Voorts faalt het betoog van appellant sub 1, dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen omdat geen inschatting is gemaakt van de hoogte van de eventuele toe te kennen planschadevergoeding. Artikel 49 van de WRO voorziet in een afzonderlijke procedure voor de vaststelling van eventuele planschade. De vergoeding van dergelijke schade is daarmee verzekerd.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Duursma
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2007