ECLI:NL:RVS:2007:AZ6429

Raad van State

Datum uitspraak
17 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602732/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar door college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. Het college had op 14 oktober 2003 een last onder dwangsom opgelegd aan de besloten vennootschap "B.V. Maatschappij Tot Exploitatie van Onroerende Goederen 'Verzicht'". Deze last was gericht op het opheffen van achterstallig onderhoud aan de woning aan het Zandvoorterpad 5 te Overveen. Verzicht had bezwaar gemaakt tegen deze last, maar het college verklaarde dit bezwaar op 12 mei 2005 niet-ontvankelijk, omdat het niet tijdig was ingediend. Verzicht stelde dat zij het besluit niet had ontvangen, maar het college achtte de termijnoverschrijding niet verschoonbaar.

De rechtbank Haarlem oordeelde op 21 februari 2006 dat het college het bezwaar van Verzicht op onjuiste gronden niet-ontvankelijk had verklaard. Het college ging hiertegen in hoger beroep bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 4 december 2006 werd de zaak behandeld, waarbij zowel het college als Verzicht vertegenwoordigd waren door hun respectieve advocaten.

De Raad van State overwoog dat het college aannemelijk had gemaakt dat het besluit van 14 oktober 2003 correct was verzonden. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat Verzicht niet op niet ongeloofwaardige wijze had ontkend het besluit te hebben ontvangen. De Raad van State concludeerde dat de rechtbank de situatie verkeerd had beoordeeld en verklaarde het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep bij de rechtbank werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200602732/1.
Datum uitspraak: 17 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/2890 van de rechtbank Haarlem van 21 februari 2006 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "B.V. Maatschappij Tot Exploitatie van Onroerende Goederen "Verzicht"",
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2003 heeft appellant (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "B.V. Maatschappij Tot Exploitatie van Onroerende Goederen "Verzicht"" (hierna: Verzicht) een last onder dwangsom opgelegd strekkende tot het opheffen van achterstallig onderhoud en gebreken in en aan de woning Zandvoorterpad 5 te Overveen.
Bij besluit van 12 mei 2005 heeft het college het door Verzicht daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 21 februari 2006, verzonden op 27 februari 2006, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 5 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 juni 2006 heeft Verzicht van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.H. Bijleveld, ambtenaar in dienst van de gemeente, en Verzicht, vertegenwoordigd door mr. T.J.P. Jager, advocaat te Haarlem, bijgestaan door [directeur] van Verzicht, en M.D. van Weers, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 12 mei 2005 heeft het college het bezwaar van Verzicht gericht tegen het besluit van 14 oktober 2003 niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit niet tijdig was ingediend. In de stelling van Verzicht dat zij dat besluit niet heeft ontvangen heeft het college geen aanleiding gezien de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college bij de bestreden beslissing op bezwaar het bezwaarschrift van Verzicht tegen zijn besluit van 14 oktober 2003 op onjuiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat uit de jurisprudentie van de Afdeling - het college wijst in het bijzonder op de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2000, nr. 199903902/1, gepubliceerd in AB 2000/337 - volgt dat in dit geval niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift op zijn plaats is nu Verzicht de ontvangst van het besluit van 14 oktober 2004 niet op niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend.
2.4. Dit betoog slaagt. De Afdeling overweegt dienaangaande het volgende.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 26 september 2001 in zaak no. 200003265/1 (AB 2002, 176) staat voorop dat, indien een besluit niet aangetekend dan wel met bericht van ontvangst is verstuurd, het bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat dit besluit is verzonden. Daarin is het college in dit geval geslaagd, nu blijkens het uit het gemeentelijk archief afkomstige kopie van het besluit dit juist is geadresseerd en daarop de verzendstempel 20 oktober 2003 is vermeld en verder een computerschermafdruk is overgelegd waaruit blijkt dat de verzending op die datum in de geautomatiseerde verzendadministratie staat vermeld.
Niet kan vervolgens staande worden gehouden dat Verzicht, als de geadresseerde van het besluit, de ontvangst ervan op niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend. Voor de juistheid van haar door het college betwiste stelling dat zij in het verleden altijd op de door haar van de zijde van de gemeente ontvangen brieven heeft gereageerd zijn in de stukken geen aanwijzingen te vinden. Die stukken geven eerder aanwijzingen voor het tegendeel. Ook overigens is dat door haar niet aannemelijk gemaakt. Voorts betekent de omstandigheid dat volgens Verzicht het college uit haar brief aan de gemeente van 13 mei 2004 - derhalve daterend van ruim zes maanden na de aannemelijk geachte verzending van het besluit van 14 oktober 2003 van het college - had kunnen opmaken dat zij de ontvangst van dat besluit ontkende, nog niet dat sprake was van op niet ongeloofwaardige wijze ontkennen van die ontvangst. Voor zover Verzicht tenslotte heeft aangevoerd dat in het verleden als gevolg van onduidelijkheden met betrekking tot de voor haar bestemde brievenbus soms post haar niet heeft bereikt, zij vermeld dat, nog daargelaten dat Verzicht ook deze stelling niet aannemelijk heeft gemaakt, het op de weg van Verzicht had gelegen er voor zorg te dragen die onduidelijkheden op te heffen en dit derhalve een omstandigheid is die voor haar risico komt. Het vorenstaande in aanmerking genomen heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar kan worden geacht en het bezwaar niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft dit miskend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingediende beroep dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 februari 2006 in zaak no. AWB 05/2890;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2007
47