200608549/2.
Datum uitspraak: 17 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Renswoude,
verweerder.
Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning, als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer, verleend voor het oprichten en in werking hebben van een rundveehouderij, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 31 oktober 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 24 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 november 2006, beroep ingesteld.
Bij separate brief van 24 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 november 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 januari 2007, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. B. Nijman, advocaat te Wageningen, en verweerder, vertegenwoordigd door Jhr. mr. K.F.H. Schorer, burgemeester, en J.A.M. van Rhijn, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder, in persoon en bijgestaan door S. van Westreenen, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij het bestreden besluit is krachtens de Wet milieubeheer een oprichtingsvergunning verleend voor onder meer het houden van zoogkoeien, vrouwelijk jongvee, vleesstieren en ander vleesvee, fokstieren en overig rundvee, verdeeld over twee stallen (D en E genoemd in de aanvraag). Gebleken is dat de voor stal E benodigde bouwvergunning en de voor de aangevraagde aanpassingen van de eerder al gerealiseerde stal D benodigde bouwvergunning niet zijn verleend, zodat de bij het bestreden besluit verleende oprichtingsvergunning ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer niet in werking is getreden. Er is dus geen sprake van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, die een voorlopige voorziening vergt. Dat in stal D reeds (bedrijfsmatig) vee zou worden gehouden, wat daarvan ook zij, maakt dit niet anders. De Voorzitter ziet geen aanleiding om in afwachting van de behandeling van het geding in de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen.
2.3. De Voorzitter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Timmerman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2007