ECLI:NL:RVS:2007:AZ6832

Raad van State

Datum uitspraak
17 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200608549/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • W.G. Timmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met vergunning voor rundveehouderij

Op 17 januari 2007 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door [verzoeker] tegen het college van burgemeester en wethouders van Renswoude, verweerder in deze zaak. Het geschil betreft een vergunning die op 17 oktober 2006 door verweerder is verleend aan [vergunninghouder] voor het oprichten en in werking hebben van een rundveehouderij op een perceel te [plaats]. Deze vergunning is op 31 oktober 2006 ter inzage gelegd. Verzoeker heeft op 24 november 2006 beroep ingesteld tegen dit besluit en heeft tevens verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 4 januari 2007, waar verzoeker werd bijgestaan door mr. B. Nijman, en verweerder door Jhr. mr. K.F.H. Schorer en J.A.M. van Rhijn. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de benodigde bouwvergunningen voor de stallen niet waren verleend, waardoor de oprichtingsvergunning niet in werking kon treden. De Voorzitter oordeelde dat er geen sprake was van onverwijlde spoed die een voorlopige voorziening vereiste. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

200608549/2.
Datum uitspraak: 17 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Renswoude,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning, als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer, verleend voor het oprichten en in werking hebben van een rundveehouderij, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 31 oktober 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 24 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 november 2006, beroep ingesteld.
Bij separate brief van 24 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 november 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 januari 2007, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. B. Nijman, advocaat te Wageningen, en verweerder, vertegenwoordigd door Jhr. mr. K.F.H. Schorer, burgemeester, en J.A.M. van Rhijn, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder, in persoon en bijgestaan door S. van Westreenen, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Bij het bestreden besluit is krachtens de Wet milieubeheer een oprichtingsvergunning verleend voor onder meer het houden van zoogkoeien, vrouwelijk jongvee, vleesstieren en ander vleesvee, fokstieren en overig rundvee, verdeeld over twee stallen (D en E genoemd in de aanvraag). Gebleken is dat de voor stal E benodigde bouwvergunning en de voor de aangevraagde aanpassingen van de eerder al gerealiseerde stal D benodigde bouwvergunning niet zijn verleend, zodat de bij het bestreden besluit verleende oprichtingsvergunning ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer niet in werking is getreden. Er is dus geen sprake van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, die een voorlopige voorziening vergt. Dat in stal D reeds (bedrijfsmatig) vee zou worden gehouden, wat daarvan ook zij, maakt dit niet anders. De Voorzitter ziet geen aanleiding om in afwachting van de behandeling van het geding in de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen.
2.3.    De Voorzitter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Timmerman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2007
431