ECLI:NL:RVS:2007:AZ6838

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605228/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot verlening van een revisievergunning voor een varkenshouderij en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak gaat het om de verlening van een revisievergunning door het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas aan [vergunninghoudster] voor een varkenshouderij, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats]. Het besluit tot verlening van de vergunning dateert van 30 mei 2006 en is op 13 juni 2006 ter inzage gelegd. Appellanten, wonend te [woonplaats], hebben op 14 juli 2006 beroep ingesteld tegen dit besluit, dat door hen als onterecht werd ervaren. Ze stelden dat verweerder de beslissing op de aanvraag om vergunning had moeten aanhouden totdat er onherroepelijk was beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Landgoed De Roode Vennen", dat hen de mogelijkheid zou bieden om een accommodatie voor recreatief verblijf op te richten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 januari 2007 ter zitting behandeld. Tijdens deze zitting zijn zowel appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. R.A.M. Verkoijen, als verweerder, vertegenwoordigd door G.F.M. Brugmans, ambtenaar van de gemeente, verschenen. Ook [vergunninghoudster] was als partij aanwezig. De appellanten voerden aan dat verweerder niet had mogen beslissen op de aanvraag voordat er duidelijkheid was over de bestemmingsplanprocedure. De Afdeling overwoog echter dat er geen wettelijke verplichting bestond voor verweerder om de beslissing aan te houden en dat de termijn voor het nemen van een besluit al was verstreken.

De Afdeling concludeerde dat appellanten zich konden vinden in de door verweerder gehanteerde categorie-indeling voor de verblijfsaccommodatie en dat er geen grond was voor vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 24 januari 2007.

Uitspraak

200605228/1.
Datum uitspraak: 24 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2006 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkenshouderij, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 13 juni 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 14 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 augustus 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 januari 2007, waar appellanten, van wie [gemachtigde] in persoon en bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, en verweerder, vertegenwoordigd door G.F.M. Brugmans, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghoudster] als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellanten voeren aan dat verweerder de beslissing op de aanvraag om vergunning had moeten aanhouden totdat door het college van gedeputeerde staten van Limburg onherroepelijk is beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Landgoed De Roode Vennen". Dit bestemmingsplan moet het voor appellanten mogelijk maken om een accommodatie voor recreatief verblijf op te richten. Volgens appellanten had verweerder niet op de onderhavige aanvraag mogen beslissen voordat in de bestemmingsplanprocedure zekerheid is verkregen over de juistheid van de door hem bij de toepassing van de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden ten aanzien van deze verblijfsaccommodatie gehanteerde categorie-indeling. Appellanten verzoeken verder om een toets van die categorie-indeling.
2.2.    De Afdeling overweegt dat geen wettelijke bepaling verweerder ertoe verplichtte de beslissing op de onderhavige aanvraag in afwachting van de uitkomst van de bestemmingsplanprocedure aan te houden. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerder de beslissing desondanks had moeten uitstellen. Daarbij betrekt de Afdeling dat op verweerder de plicht rust om binnen de in artikel 3:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn te beslissen en dat deze termijn ten tijde van het bestreden besluit reeds was verstreken.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat appellanten zich kunnen vinden in de door verweerder ten aanzien van de eerder genoemde verblijfsaccommodatie gehanteerde categorie-indeling. Appellanten hebben in zoverre ook niet verzocht om vernietiging van het bestreden besluit. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om in het kader van de onderhavige procedure te toetsen of die categorie-indeling juist is.
2.3.    Het beroep is ongegrond.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen           w.g. Plambeck
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2007
159-462.